Natievorming in de Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken

Patrik Pauwels
Persbericht

Natievorming in de Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken

Natievorming in de Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken.

De Dageraad van vijf Naties.                                                                                                     Patrik Pauwels

 

Reeds meer dan tien jaar geleden viel de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR) uiteen. De val van het Communistisch regime, dat de Unie samenhield, was een feit. Maar wat kwam er in de plaats? Er werden vijftien nieuwe staten gesticht. Maar een staat ontstaat niet slechts door het uitroepen van onafhankelijkheid, al dan niet gesteund door internationale erkenning. Een moderne staat moet controle hebben over haar grenzen, een monopolie hebben over de machtsinstellingen op haar grondgebied, heffingen en belastingen kunnen innen, enzovoort. Om deze taken te kunnen uitvoeren is een administratief apparaat vereist, evenals een brede consensus in de maatschappij aangaande de regels en routines van hoe dit werk zal gebeuren. Over het algemeen waren deze voorwaarden eind 1991 in de Sovjet-opvolgersstaten niet voldaan.

Om een staat in de moderne wereld bijeen te houden, wordt het als essentieel gezien dat de bevolking een gemeenschappelijke identiteit en een gemeenschappelijk doel heeft. Dus moeten de burgers verbonden worden in hun loyaliteit ten opzichte van dezelfde instellingen, symbolen en waarden. Zo gaan de leiders van de Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken over tot actieve natievorming, een proces dat solidariteit kan vergemakkelijken, een positieve rol kan spelen in staatsvorming en een basis kan vormen voor participatie van het volk in politiek. Dit houdt echter niet in dat alle inwoners van de staat deel moeten uitmaken van dezelfde etnische identiteit. Nationale identiteit kan en moét in vele gevallen, eerder politiek dan cultureel zijn. In de scriptie wordt nagegaan in hoeverre dit met de praktijk overeenkomt.

De term nation-building kwam in de jaren 1950-’60 algemeen in gebruik onder historisch georiënteerde politieke wetenschappers als Karl Deutsch, Charles Tilly en Reinhard Bendix. Wij vertalen deze term als ‘natievorming’. Oorspronkelijk was natievorming-theorie een zoektocht om de evolutie van Westerse staten te begrijpen. Onvermijdelijk reflecteerde deze theorie Westerse realiteiten. Maar is natievorming ook toepasbaar op niet-westerse staten? Een lineaire perceptie van geschiedenis zegt dat alle maatschappijen, door de innerlijke logica van menselijke ontwikkeling, steeds dezelfde stadia moet doorlopen. Daarbij komt dat de meeste natievorming-theoretici geloofden dat de westerse maatschappij echt een betere maatschappij om in te leven was. Van bij het begin maakte vergelijking met de buitenwereld deel uit van de zoektocht. Het was dan ook geen toeval dat deze theorie zich in de jaren 1960 ontwikkelde: de verhoogde interesse in de geboorte van staten was een antwoord op de nieuwe staatsvormingsprocessen die volgden op de dekolonisatie in Afrika. De veronderstellingen van het debat rond natievorming in het postkoloniale tijdperk van de jaren 1960-’70 hadden ook hun invloed op de post-Communistische wereld van de jaren 1990. Opnieuw zien we hoe staatsautoriteiten en onderzoekers in de nieuwe onafhankelijke landen de categorieën en terminologie van de westerse politieke wetenschap gebruiken om sociale processen in hun landen te beschrijven én voor te schrijven. Westerse collega’s herinneren hen eraan dat overeenkomsten in terminologie gemakkelijk belangrijke verschillen in essentie kunnen verduisteren (KolstÆ 1999: 55).

 

De scriptie concentreert zich op enkele cruciale politieke en culturele aspecten in verband met natievorming en analyseert de impact van de zoektocht naar een nationale identiteit op de nieuw ontstane ex-Sovjetrepublieken in Centraal-Azië.

Onder de noemer ‘Centraal-Azië’ verstaan we een regio van vijf landen die een aantal politieke, culturele en etnische overeenkomsten delen. Deze regio heeft echter nooit één politiek geheel gevormd. De ‘Centraal-Aziaten’ waren een massa van van elkaar verschillende zelf-identificerende stammen of stadsstaten. Zij verschilden ten eerste in de aard van hun economieën – of de bevolkingen nomadisch of sedentair waren – en ten tweede, door de talen die ze spraken, of hun taal van Turkse of Perzische origine was. Het oude Transoxiania zag de ontwikkeling van een stedelijke en moslimbeschaving rond de oases van Zeravšan (Samarkand en Buchara) en de Syr Darja (Fergana, Kokand en Andižan). Dit was het brandpunt van de Turks-Perzische synthese en overlapt tegenwoordig Kazakstan en Kyrgyzstan. Aan de andere kant waren de steppes van Kazakstan en het Tian San gebergte het gebied van de Turkssprekende stammen die pas in de achttiende en negentiende eeuw geïslamiseerd waren en zich pas sedentair vestigden vanaf het einde van de negentiende eeuw en de periode van het eerste Vijfjarenplan (1928-32). Hier is de Perzische invloed zwak. De grens tussen deze twee gebieden is niet etnisch: de Kyrgyzen van Oš en de Kazakken van de stad Turkestan staan dicht tegen deze beschaving. De tweedeling komt ook overeen met de twee visies op Islam: meer mystiek en beïnvloed door sjamanisme in de steppes en meer doctrineus en orthodox in Transoxiania. Deze twee werelden hebben elkaar geleidelijk meer en meer bevrucht.  

De Russische inval en het latere Sovjetbewind brachten enkele verdragende gevolgen met zich mee. Belangrijkst was de Sovjetisering vanuit Moskou van gans het ondergeschikte territorium, waar ook Centraal-Azië, toen Turkestan, deel van uitmaakte. De meest dramatische ingreep van de Sovjetleiding was de grote landhervorming van 1924 (Razmeevanie). Een resolutie die goedgekeurd werd door het Centraal Uitvoerend Comité van de USSR van 27 oktober 1924 zorgde voor de herverdeling van de Autonome Socialistische Sovjetrepubliek (ASSR) Turkestan, in overeenkomst met het ‘principe van zelfdeterminatie van nationaliteiten’, in:

de Oezbeekse SSR (inclusief de Tadzjiekse Autonome SSR);

de Turkmeense SSR;

het Autonome Karakirgiz Oblast (ingelijfd bij de Russische Socialistische Federale Sovjetrepubliek (RSFSR));

de Kirgizische SSR (eveneens ingelijfd bij de RSFSR)

 

Het doel van deze ‘grote nationale verdeling’ was onder andere, voor het multi-etnisch rijk een regeersysteem te voorzien dat het mogelijk zou maken vele verschillende bevolkingen samen in een enkele Russische vorm te gieten (een proces dat men ‘internationalisme’ noemde), terwijl men tegelijkertijd multilingualisme en mensenrechten respecteerde. Deze republieken waren niet verondersteld levensvatbare onafhankelijke entiteiten te zijn, ook al hadden ze de formele uitzicht van staatsschap. Om dit te bereiken werd niets aan het toeval overgelaten: bijzonder uitgelijnde grenzen, enclaves, hoofdsteden waar de titulaire nationaliteit steeds in de minderheid was, het insluiten van minderheden in meerderheden (of eerder de omvorming van minderheden in meerderheden en omgekeerd), economische afhankelijkheid van het centrum, het ontbreken van rechtstreekse communicatie tussen staten… (Roy 2000 :ix). In feite waren de Unierepublieken Kazakstan, Turkmenistan, Oezbekistan, Tadzjikistan en Kyrgyzstan tot december 1991 dus niets meer dan artificiële creaties uit de Stalinistische periode, in de eerste plaats gevormd om de bestaande bevolkingsgroepen te vermengen en te verdelen, om zo de politieke controle door Moskou in de hand te werken.

            Deze landverdeling heeft dus de blauwdruk voor de huidige Centraal-Aziatische staten met hun eigen natievormingsprocessen getekend, maar op dergelijke manier dat ze moeilijkheden veroorzaakt voor de hedendaagse natievorming. Ze heeft een vat vol etnisch-territoriale (soms gewelddadige) conflicten veroorzaakt. Immers, steeds zal de dominante etnie van de Centraal-Aziatische republiek één territorium, één taal eisen en haar eigenheden opdringen aan de andere etnieën door hun onderwerping of vertrek te verlangen. Bij de conflicten die plaatsgevonden hebben op het grondgebied van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) speelde het behoren tot een etnie of tot een clan een essentiële rol. De Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken plaatsen het etnisch nationalisme tegen alle universalistische ideologieën, zoals panturkisme, panislamisme en panturanianisme (deze laatste verwijst naar het verenigen van alle volken van Centraal-Azië binnen één enkele politieke entiteit, afzonderlijk van Turkije). Om hun macht te legitimeren steunen de leiders van Centraal-Azië op het etnisch nationalisme dat ze tegenover etnoreligieuze heterogeniteit en het artificieel karakter van de grenzen plaatsen. Het probleem is echter dat niet alle burgers leden van de dominante etnische groep zijn en niet alle leden van de dominante etnische groep in het land leven.

Ook na de putsch van Moskou in 1991 zijn de Centraal-Aziatische Communistische partijen aan de macht gebleven en hebben ze, uitgezonderd in Tadzjikistan, hun benamingen veranderd. Dit voortbestaan was niet verwonderlijk daar het Sovjetsysteem vergroeid was met traditionele sociale structuren, waarmee ze dezelfde machtsbases deelde: clanstructuren en stammen. Men maakte carrière omdat men tot een clan behoorde. Het is niet het Communisme, als ideologie en verklaring van de maatschappij, dat werd overgenomen, maar wel het ‘sovjetisme’, als wijze van regeren. De continuïteit van het politieke personeel heeft zijn weerslag op de partijen, die enig zijn of de hegemonie hebben, op de oppositie, die wordt verdrukt door gespecialiseerde politie-eenheden en op de verpersoonlijking van de macht, die in het geval van Turkmenistan zelfs tot personencultus gedreven wordt.

                De manier waarop de civiele maatschappij wordt heropgebouwd, loopt niet parallel met, maar speelt zich af binnen het kader van de Sovjetinstellingen. Dit proces leende van dit kader niet alleen de sociale grammatica (communitarisme), maar ook precies de logica van haar vestiging als natie. De nieuwe onafhankelijke staten behouden Sovjetmethodes om zichzelf authenticiteit te verschaffen (taal en alfabethervorming en het herschrijven van de geschiedenis). Ze nemen het Sovjetisme over in een ‘geseculariseerde’ vorm (met andere woorden, zonder de eschatologische dimensie – de fusie der volken), als een manier om het heden in een tijdloze en ahistorisch verleden te verankeren. Ze nemen het model over van de sterk gepersonaliseerde staat, die door regionalistisch factionalisme of etnische diversiteit bedreigd wordt.

 

 Natievorming in Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken is een literatuurstudie van boeken, tijdschrift- en krantenartikels en internetsites over de onafhankelijkheid van de jonge natiestaten van Centraal-Azië, met een bijzondere nadruk op de top-down activiteit om nationale gemeenschappen te smeden.

Het debat over de concepten en theorieën van ‘natie’, ‘nationalisme’, ‘natiestaat’ en etniciteit is al even ingewikkeld en breed als het probleemgebied zelf. Daarom vonden wij het dus nodig om vooreerst een theoretisch kader uit te werken om zo elke dubbelzinnigheid uit de weg te gaan. In het derde deel wordt de theorie ingevuld met een studie van de natievormingsprocessen in de vijf Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken. Opeenvolgend worden de rol van de territorialiteit, het staatshoofd, het buitenlands beleid, etniciteit, taal, religie en nationale cultuur belicht. In het tweede deel schetsen we kort een geschiedenis van de regio tot en met de onafhankelijkheid, aangevuld met enkele beschouwingen in relatie tot de huidige natievorming.

Het doel van deze scriptie is dus te ontdekken hoe nationale identiteiten geherformuleerd worden en nieuw leven worden ingeblazen door nation-builders in de Centraal-Aziatische ex-Sovjetrepublieken, om zo tot een recente stand van zaken te komen betreffende de verwezenlijkingen van de natievormingsprocessen in deze landen.

 

Universiteit of Hogeschool
Publicatiejaar
2002
Share this on: