Cyberspace en de opheffing vd lichamelijkheid. Het virtuele self, mythe of realiteit?

Pieter Duysburgh
Persbericht

Cyberspace en de opheffing vd lichamelijkheid. Het virtuele self, mythe of realiteit?

Cyberspace en de opheffing van lichamelijkheid.

Het virtuele ‘Self’, mythe of realiteit?

 

Als Internet ter sprake komt, schuift het laatje van de grote woorden al snel open. De virtuele ruimte overstijgt wat we voorheen konden, met nieuwe werelden, een anders georganiseerde samenleving en zelfs nieuwe persoonlijkheden tot gevolg. Als immateriële elimineert cyberspace het fysische wat niet enkel afstanden, maar ook onze eigen lichamen irrelevant maakt, zo klinkt dat dan. Vooral groepen die met hun eigen lichaam beperkingen zagen opdoemen halen deze retoriek aan. Het meest voor de hand liggend zijn feministen. Cyberfeministen zagen met de komst van het internet een nieuwe identiteit ontstaan, ene voor wie gender niet langer een doorwegende factor vormt bij omgang met anderen.

 

Internet was altijd al een krachtig symbool voor de hedendaagse samenleving. Chaotisch, stuurloos, androgyn en onbetrouwbaar. Maar is meer dan een symbool ook een grondlegger van die wereld? De Luddieten hadden al door dat technologie grote veranderingen in levens kan veroorzaken, maar dat maakt ons er niet puur passief aan onderhevig. Andere personen, instituties en onze eigen wil hebben evenzeer hun zegje in onze levensweg. Dit vormt een groot invloedsnetwerk waar evenwel niet alle stemmen even zwaar doorklinken. In het netwerk is macht niet gelijk verdeeld, wat ons attent moet maken voor misbruik.

 

Op z’n eentje is het Internet niet verantwoordelijk voor onze wereld vandaag, maar het heeft wel enkele unieke dingen mogelijk gemaakt. Voor ons is directe maar blinde communicatie tussen twee onbekenden van het meeste belang. Twee onbekenden die elkaar niet zien en die, als hen dat een voordeel zou kunnen bieden, een totaal ander voorkomen kunnen veinzen. Bij de omgang is het lichamelijk voorkomen is zeker vandaag een doorslaggevende factor, allerlei lifestyle-trends bombardeerden het tot de grondlegger van je imago. De ontlichaamde virtuele toestand laat wat gepruts aan ons voorkomen dus wel toe, we kunnen ons lichaam zo omvormen tot de perfecte verpakking van onze vermeende identiteit.

 

Wanneer we het lichaam zo benaderen, als een manipuleerbaar iets dat onze persoon moet weergeven, dan ligt de klemtoon op het feit dat we een lichaam hebben. Het belang hiervan nam afgelopen decennia aanzienlijk toe. Daarnaast zijn we ook een lichaam. Onze persoonlijkheid en denkwijze zijn een gevolg van het feit dat wij mensen uiteindelijk lichamen zijn. Het gaat tegen onze intuïtie in, maar het denken vloeit niet puur uit ons hoofd voort. Het lichaam weet dingen die we in z’n details niet kunnen begrijpen. Wanneer we iets doen denken we aan het doel en niet aan de stappen om er te geraken. We denken dat we onze veters moeten dichtknopen, niet welke bewegingen de handen daartoe precies moeten maken. Ons lichaam is niet een machine waar een geest in rondzwerft, deze opdeling is lang niet zo strikt. We weten wat we leren via onze band met de wereld. Het is in de eerste plaats het lichaam dat waarneemt. Schema’s gegroeid uit gewoontes beslissen over de perceptie en beslissingen. Dat maakt onze kennis en ons redeneren erg lichamelijk, een lichamelijkheid die niet verdwijnt wanneer we puur tekstueel converseren met anderen.

 

Ons lichaam kan de omgeving incorporeren, het weet waar het zich bevindt in relatie tot de wereld rond zich. Het lichaam bezit een zekere know how, een praktisch gevoel ten opzichte van de omgeving. Zo kan je een praktisch gevoel hebben van een wagen waarmee je rijdt, het klavier waarop je typt, instrument dat je bespeelt… Zelfs een sociale groep kan je incorporeren. We handelen vaak vanuit de visie van een sociale groep en volgens de normen van die groep. De groep is dan deel van onze habitus, deel van de gewoontes die we ons eigen gemaakt hebben en ons puur verstandelijke niveau overstijgt.

 

Meteen krijgt de dyade van het chattende paar een sociale dimensie mee. Ook wanneer ze chatten zijn mensen sociale wezens, waardoor gesprekken en constructies in cyberspace doorgetrokken lijnen zijn uit de fysische wereld. Bij anonimiteit reageert een surfer vaak zelfs nog meer conform aan groepsnormen wanneer de groep door de context beklemtoond wordt. Zo kan een mannelijke context als bepaalde voetbalgerichte chatruimtes meer haantjesgedrag loswrikken bij mannelijke surfers. De off- en online wereld zijn geen twee losstaande universa maar liggen daarentegen diep in elkaar vermengd.

 

De ‘ontlichaamde’ situatie blijkt dus op geen enkel van de twee vakken te kloppen. Doordat we een lichaam zijn weegt onze habitus door in conversaties en zetten sociale constructies hun bestaan verder in virtuele ruimtes. Doordat we een lichaam hebben geldt het als naamkaartje voor onze identiteit. Mensen vormen al snel een beeld van die persoon waarmee ze chatten. Wanneer geen informatie geboden is, putten we uit archetypische beelden, ideale voorstellingen van de minimale informatie die we verkregen hebben. Gender zit diep in onze schema’s vervat en kunnen we maar mits heel wat moeite naast ons neer leggen. Uitzonderingen bevestigen hier de regel. Bij weinig informatie zullen typische, ideale voorstellingen van de ander naar boven komen drijven. Chatters kunnen deze informatie natuurlijk bijstellen door extra informatie, maar zeker bij een sexuele context zullen eigen maten en gewichten eerder in de richting van dit ideaalbeeld bijgesteld en overdreven worden. Verder, voor wat de verhoudingen tussen man en vrouw betreft, chatters kunnen wel een geslacht kiezen wanneer ze gaan chatten, maar eens de keuze gemaakt is, zitten deze terug in hetzelfde machtsweb van elders. Zo’n subversieve invloed heeft het internet dus niet op onze genderidentiteit, en al helemaal niet op bestaande verhoudingen tussen man en vrouw.

 

Al leek het even op een geestelijk paradijs, cyberspace is voor een immateriële ruimte flink lichamelijk. De escapistische retoriek rond het Internet is mist die leidt tot blindheid voor machtsongelijkheid in het virtuele veld. Wat vloeibaarheid van identiteit en lichamelijk voorstelling betreft, de uitzondering bevestigt hier de regel. Op enkele waterratten na verkiezen de meesten nog steeds vaste grond onder de voeten boven het mysterie van een open plas.

 

Universiteit of Hogeschool
Sociologie
Publicatiejaar
2003
Share this on: