De shaheed is niet gek

Luc De Bie
Persbericht

De shaheed is niet gek

 De shaheed is niet gek

 

Op 27 januari 2002 blies de 28-jarige Palestijnse verpleegster Wafa Idriss zichzelf op in een drukke winkelstraat in Jeruzalem. Een niet eens zo spectaculaire aanslag, zo leek op het eerste gezicht: één Israëlische man liet het leven, enkele tientallen anderen werden gewond. Toch was haar daad om verschillende redenen bijzonder.

 

            Wafa Idriss was namelijk de eerste vrouw die als human bomb deelnam aan de strijd, wat hoegenaamd geen evidentie is in een patriarchale maatschappij als de Palestijnse. Op deze manier werd zij een symbool van de uitzichtloze escalatie van het conflict. Aan Palestijnse zijde wordt namelijk steeds meer naar het wapen van de zelfmoordaanslag gegrepen, niet alleen omdat deze vrij goedkoop is, maar ook een aantal andere niet te versmaden voordelen biedt. Vooreerst is een dergelijke daad altijd goed voor massale media - aandacht, niet in het minst door het voor buitenstaanders onbegrijpelijke karakter ervan. Maar belangrijker is de geweldige psychologische impact op de tegenstander: nergens voelt deze zich nog veilig, want een terrorist die zoveel onverschilligheid ten toon spreidt ten aanzien van zijn eigen leven, kan in principe toeslaan waar en wanneer hij wil.  Machteloosheid is het overheersende gevoel dat zich na iedere nieuwe aanslag van de Israëli’s meester maakt. De dader moet wel een krankzinnige zijn, die door niets of niemand van zijn daad is af te houden.

 

            Psychologen die zich op het fenomeen van de zelfmoordterrorist stortten, volgden in eerste instantie dan ook het psychopathologische spoor. Daarbij verloor het onderzoeksobject al snel zijn demonisch karakter: evenmin als bij de “klassieke” terrorist, kon aangetoond worden dat de zelfmoordterrorist aan een aantoonbare psychische afwijking lijdt. De realiteit van het zelfmoordterrorisme blijkt in de praktijk niets meer dan een cynische, geïnstitutionaliseerde praktijk te zijn: zelfmoordterroristen worden gerekruteerd en gevormd door groeperingen die garen spinnen bij het inzetten ervan. Organisaties zoals bijvoorbeeld Hamas gaan op zoek naar jongeren die aan een bepaald profiel voldoen: diepe religiositeit, vastberadenheid en koelbloedigheid zijn daarbij de meest gewenste eigenschappen. Deze jongeren - verreweg de meesten zijn mannen van tussen de 18 en de 28 jaar oud met minstens een diploma van de middelbare school -  beginnen vervolgens een lange en geheime opleiding. Ze leren een aantal technische vaardigheden, maar worden ook en vooral onderricht in de Koranleer, waarbij de studie van de Jihad of Heilige Oorlog een centrale plaats inneemt, en eventueel ook in politiek. Ook wordt ingespeeld op de identificatie met de volks- of geloofsgemeenschap; daarbij wordt de toekomstige martelaar voorgehouden dat zijn daad niets meer of niets minder dan een gerechtvaardigde genoegdoening is voor het lijden dat de Palestijnen of zelfs de moslims wereldwijd voortdurend moeten ondergaan. 

 

Het centrale element van dit hele vormingsproces is evenwel de status van shaheed (martelaar) die de rekruut zal te beurt vallen, indien hij zijn missie met succes afrondt. Er wordt dan ook sterk de nadruk gelegd op de privileges die de soldaat van Allah te beurt zullen vallen in het Paradijs: vergiffenis van al zijn zonden, de exclusieve attenties van 72 zwartogige maagden, en het gezelschap van 70 van zijn familieleden of vrienden. Recent hebben de meer wereldse voordelen die aan een geslaagde onderneming verbonden zijn, aan belang gewonnen. Bepaalde organisaties betalen de familie van de overleden strijder een aanzienlijke som geld, maar bovendien is het ook zo dat de overledene zelf, post mortem, én zijn familie, enorm winnen aan sociale status. Het martelaarschap is daardoor een zeer begeerd doel geworden, in die mate zelfs, dat gesproken kan worden van een echte martelarencultuur: het martelaarschap wordt een doel op zich, veeleer dan een tactisch wapen. Deze vulgarisering van wat voordien alleen enkele uitverkorenen ten deel kon vallen, uit zich bijvoorbeeld in de manier waarop wordt omgegaan met de martelaren: zij worden vereerd als helden, hun familie organiseert een groot feest, hun beeltenis verschijnt op posters en folders, gedichten en liedjes worden aan hen gewijd, kinderen spelen hun daden na, en zo verder.

 

Een en ander heeft tot gevolg, dat er een overaanbod aan kandidaten is, en de verantwoordelijke organisaties minder tijd en moeite gaan investeren in het opleiden van de nieuwe rekruten. Het is in deze kontekst dat ook de opkomst van de shaheedas moet worden gezien. Waar het voordien nauwelijks denkbaar was dat een vrouw op deze manier aan de strijd zou deelnemen, zijn ondertussen verschillende sexegenoten in het voetspoor van Wafa Idriss getreden. Nu de Palestijnen over de eerste shock heen zijn, is ook de shaheeda vrij goed ingeburgerd én voorwerp van verering, al zijn het tot nu toe vooral de reguliere terreurbewegingen die van haar diensten gebruik maken. Maar ook de meer religieus geïnspireerde bewegingen zien wel brood in de shaheeda. Een vrouw die zichzelf opblaast staat garant voor extra publiciteit, omdat zij, meer nog dan een man, de wanhoop vertolkt waaraan haar volk ten prooi is.

 

Desondanks houden de islamitische groeperingen liever een slag om de arm. Kenschetsend hiervoor is de (bijna tragi-komische) verklaring van sheikh Yassin, de geestelijke leider van Hamas. Volgens hem mag een vrouw op zelfmoordmissie worden gestuurd, maar alleen indien zij vergezeld is van een man, of toch minstens niet langer dan 24 uur van huis is. Toch valt te vrezen dat nog meer vrouwen het voorbeeld van hun idool zullen volgen.

 

Auteur: Luc De Bie

Universiteit of Hogeschool
Economische en politieke wetenschappen
Publicatiejaar
2003
Share this on: