Meertalig onderwijs in Brussel, een etnografische benadering

Laure Allain
Persbericht

Meertalig onderwijs in Brussel, een etnografische benadering

MEERTALIG ONDERWIJS IN BRUSSEL – EEN ETNOGRAFISCHE BENADERING
Laure Allain

 

Onderwijs in twee talen is de toekomst voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel...

 

Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel ligt onder vuur, die indruk ontstaat althans als men de krant openslaat. De voorbije maanden ventileerden leerkrachten, politici en voornamelijk ouders hun verzuchtingen over het Nederlandstalig onderwijs in talrijke lezersbrieven, persberichten en op debatavonden in de hoofdstad. Sommigen hebben heel wat vragen aangaande de kwaliteit van het onderwijs in de hoofdstad.

De problematiek waarmee het onderwijs in Brussel te kampen heeft, is niet nieuw; sinds de jaren ‘80 is er een duidelijke tendens merkbaar. Er is sprake van een toenemende populariteit van het Nederlandstalig onderwijs uitgedrukt in een stijgend leerlingenaantal. Dit betekent de doodsteek voor het Nederlandstalige onderwijs in Brussel, menen sommigen, aangezien deze stijging bijna uitsluitend toe te schrijven is aan de toename van Frans- en anderstalige leerlingen. In enkele scholen heeft dit geleid tot een leegloop van Nederlandstaligen. Ondertussen is de situatie zo geëvolueerd dat een Brusselse school met slechts vijftig procent niet-Nederlandstaligen zich gelukkig mag prijzen. Dit heeft grote gevolgen voor het onderwijs, niet in het minst omdat leerkrachten van moedertaalonderwijzers tweede taalleerkrachten zijn geworden.

Naar aanleiding van de invoering van het GOK-decreet (Gelijke Onderwijs Kansen) dat de scholen nagenoeg belet om een inschrijvingsbeleid ten voordele van Nederlandstaligen te voeren, trok men aan de alarmbel. Doemdenkers zijn er immers van overtuigd dat de aanwezigheid van anderstaligen in de klas de kwaliteit van het onderwijs hoe dan ook naar beneden haalt.

Ondertussen wordt er volop gezocht naar (al dan niet zinvolle) manieren om met de anderstalige aanwezigheid in de klas om te gaan en om zo een degelijke kwaliteit te blijven garanderen. Er worden heel wat oplossingen aangereikt, zowel vanuit de politieke wereld als vanuit oudergroepen en het onderwijsveld. Maar helaas houden deze zelden rekening met de Brusselse realiteit, namelijk het meertalige en multiculturele karakter van de hoofdstad. De terugkeer naar scholen met uitsluitend Nederlandstalige leerlingen die door sommigen wordt voorgesteld is vanuit deze optiek dan ook onaanvaardbaar.

Bovendien blijkt uit een groots opgezet sociologisch onderzoek, in 2001 uitgevoerd door de Vrije Universiteit Brussel, dat de meerderheid van de Brusselaars er een andere mening op na houdt en dat zij vinden dat dit multiculturele en meertalige karakter net meer aan bod moet komen in de klaslokalen. Ook een aantal onderwijsexperten gaat ervan uit dat de toekomst van het onderwijs in Brussel meertalig is en dat een meertalige leeromgeving zowel op het gebied van talenkennis als op het cognitieve niveau onmiskenbaar voordelen biedt.

Wie de eentaligheid van het Nederlandstalig onderwijs in vraag durft te stellen, stoot echter vrijwel meteen op zowel een aanzienlijk aantal gevoeligheden als op de taalwetgeving. Taal is immers een erg geladen thema en het debat omtrent meertalig onderwijs is dermate gepolitiseerd dat het aantal meertalige initiatieven in Brussel marginaal is. Niettemin gaf de huidige minister van onderwijs haar toestemming om een kleinschalig, tweetalig pilootproject op te richten; nl. STIMOB (Stimulerend meertalig onderwijs Brussel).

Sinds twee jaar hanteert een beperkt aantal Brusselse scholen een methode waarbij een klein deel van het curriculum in de tweede taal, het Frans dus, wordt onderwezen. Aan de hand van etnografische onderzoeksmethoden zoals diepte-interviews en participerende observatie werd nagegaan hoe de directe betrokkenen, namelijk de ouders van de kinderen en het voltallige schoolpersoneel van een STIMOB-school in Schaarbeek het project ervaart en evalueert. Leerlingen, leerkrachten, de school en de ouders worden er daadwerkelijk geconfronteerd met een vorm van meertalig onderwijs: de lessen rekenen in het eerste en tweede leerjaar worden op deze school gedeeltelijk in het Frans gegeven.

Hun ervaring is dan ook van niet te onderschatten waarde in het debat over het al dan niet invoeren van meertalig onderwijs in Brussel. In het onderzoek werd eveneens gepeild naar de houding van de betrokkenen ten opzichte van multiculturaliteit en meertaligheid.  Zo bleek onder meer dat er heel wat misvattingen in verband met meertaligheid en taalontwikkeling bestaan. Bovendien kwamen een aantal vooroordelen tegenover vooral Franstalige en allochtone ouders aan het licht.

De vooroordelen tegenover Franstaligen bleken vaak het gevolg te zijn van een diepgewortelde angst voor verfransing. Deze leidde na de invoering van het project tot een erg dubbelzinnige situatie op school in verband met het taalbeleid. De open houding die de school aanneemt tegenover het Frans door de taal een plaats te bieden in de klas, veroorzaakte bij de leerkrachten en een deel van de (zowel Nederlands- als anderstalige) ouders een erg behoudsgezinde Vlaamse reflex waarbij men het gebruik van het Frans op school zoveel mogelijk aan banden wil leggen. Dit betekent echter niet noodzakelijk dat zij negatief staan tegenover het project, integendeel. Wel toont dit aan dat aan de taalkeuze op school een belangrijke symbolische waarde gekoppeld is, een Franstalige ouder wordt bijvoorbeeld geaccepteerd wanneer hij de leerkrachten begroet in het Nederlands. Wanneer een ouder dit echter achterwege laat, wordt dit gezien als een gebrek aan respect voor de Nederlandse taal en cultuur en voor de leerkrachten.

In het onderzoek werd verder het belang aangetoond van een goede communicatie tussen de verschillende betrokkenen voor het welslagen van een dergelijk project. Men kan, zo bleek uit de interviews met de betrokkenen, niet stellen dat dit project van bij het begin op wieltjes liep.

Niettemin lijken de voorlopige resultaten bemoedigend: de kinderen zijn enthousiast over de lessen rekenen in het Frans, hebben geen leerachterstand in vergelijking met kinderen op eentalige scholen en – dit is misschien wel het belangrijkste – nemen een heel open houding aan tegenover het Frans en het Nederlands en vertonen ook veel interesse voor andere talen.

De beperkte schaal en duur van het onderzoek laten uiteraard niet toe om verregaande conclusies te trekken in verband met de talenkennis, schoolresultaten, kortom de doeltreffendheid en meerwaarde van de meertalige aanpak. Toch kan men stellen dat met dit project wordt aangetoond dat meertalig onderwijs niet alleen is weggelegd voor elitescholen of nuttig is in migrantenscholen zoals vaak wordt gedacht, maar dat dit ondanks de taalgevoeligheden ook mogelijk is in een gewone Brusselse school. De minimale doelstelling van de Europese Commissie dat elke Europese burger best drietalig wordt, lijkt bijgevolg ook in een land als België – waar taal een uiterst gevoelige materie is – haalbaar.

Universiteit of Hogeschool
Letteren, Germaanse talen
Publicatiejaar
2003
Share this on: