Afrikaanse antropologen & kolonialisme: Kenyatta, Mafeje, en Niangoran-Bouah

Sofie Claessens
Persbericht

Afrikaanse antropologen & kolonialisme: Kenyatta, Mafeje, en Niangoran-Bouah

Sofie Claessens

Artikel thesis: Afrikaanse antropologen & kolonialisme: Kenyatta, Mafeje en Niangoran-Bouah.

____________________________________________________________

 

De antropologie die, door verschillende culturen te bestuderen, inspeelt op onze menselijke nieuwsgierigheid naar ‘hoe het er bij de buren aan toe gaat’ heeft het sinds de jaren ’70 niet eenvoudig. De reden? Geen enkele andere humane wetenschap heeft zich zo verbonden met het kolonialisme begin 20ste eeuw. Zo trokken Britse en Franse antropologen, financieel aangemoedigd door hun overheden, naar Afrikaanse volkeren om er onderzoek te verrichten. Niet zelden vervaagde de lijn tussen antropologie en kolonialisme zodat antropologen het koloniale optreden gingen rechtvaardigen en koloniale overheden de antropologen gebruikten om de plaatselijke bevolking onder controle te houden. Antropologen publiceerden gedetailleerde boeken over het sociale leven, economie, politiek, religie,… van bepaalde Afrikaanse volkeren maar zwegen hierin over de werkelijke machtsverhoudingen. Steeds trok een Europese onderzoeker naar één of ander ‘exotisch’ gebied en was hij de autoriteit die het ‘primitieve volk’ een stem gaf. Zo werd een stereotiep beeld gecreëerd van Afrikanen, deze laatsten gingen de antropoloog vaak ook zien als ‘het dienstmeisje’ van de koloniale onderdrukker en stonden er wantrouwig tegenover.

Wat bijzonder is, is dat er ook Afrikanen tijdens de koloniale periode zijn opgeleid tot antropoloog, in Europa weliswaar. Zij bevinden zich dus in het middelpunt van de problematiek. Eén zo’n antropoloog is Jomo Kenyatta. Inderdaad, Kenya’s eerste president studeerde eind jaren ’30 antropologie in Londen. Hij heeft in zijn antropologische publicaties – over ‘zijn volk’ de Kikuyu – kritiek op het Europese koloniale beeld van de Afrikaan als lui en naïef. Toch beschuldigt hij de antropologie niet voor het verspreiden of op zijn minst het in stand houden van dit beeld. Wanneer wat verder wordt gekeken dan Kenyatta’s eigen antropologische werken, valt op hoe deze kunnen worden gekaderd in zijn politieke ambities. Dat hij was opgeleid aan een Britse universiteit zou de Britten gunstig moeten stemmen voor zijn latere presidentschap en door te schrijven over het Kenyaanse Kikuyu-volk zou hij zijn ‘authentiek Afrikaan-zijn’ tegenover die Kenyaanse bevolking kunnen bewijzen. Of hij in zijn opzet is geslaagd is twijfelachtig want zijn laatste antropologisch artikel dateert van begin jaren ’40. Hij richt zich dan volledig op zijn politieke carrière, maar wordt pas in 1964 president van onafhankelijk Kenya.

Een andere antropoloog is de Zuid-Afrikaan Archie Mafeje.  Hij studeerde antropologie in Cambridge, eind jaren ’50. Zuid-Afrika is dan al een tijdje zelfbesturend, maar de apartheid vormt de achtergrond van zijn werk als antropoloog. Hij bekritiseert kolonialisme en, in tegenstelling tot Kenyatta, ziet hij antropologie er onlosmakelijk mee verbonden.  In 1971 publiceert hij een artikel over tribes (stammen). Volgens hem heeft het Europese kolonialisme, met een grote verantwoordelijkheid voor antropologen, een bepaald beeld van Afrika gecreëerd dat helemaal niet klopt met de realiteit. Zo haalt hij aan hoe Europese onderzoekers steeds spreken over stammen als ze het over Afrika hebben. Dit terwijl de Zuid-Afrikaanse bevolking zelf geen woord heeft om de betekenis die het in Europa heeft aan te duiden. Hoewel opgeleid als antropoloog gaat Mafeje steeds verder in het bekritiseren van de discipline. Vanaf de jaren ’70 publiceert hij onophoudelijk artikels die zijn ongenoegen tentoon spreiden. De officiële koloniale periode mag dan al een tijd achter ons liggen, volgens Mafeje is daarmee het kolonialisme niet geëindigd. Onder andere op intellectueel vlak is er nog steeds een overheersing van al wat westers is. Zo stuitten een aantal Senegalese antropologen die onderzoek wensten te doen in Franse dorpen op Frans verzet. Hoewel ze allen geschoold waren in Franse universiteiten twijfelden Franse onderzoekers of ze wel geschikt waren voor de taak….. Tot op heden publiceert Mafeje artikels waarin hij ten strijde trekt tegen antropologie, verbonden met de wanverhoudingen in onze wereld.

Georges Niangoran-Bouah pakt het weer anders aan. Deze Ivoriaan, opgeleid tot antropoloog midden jaren ’50 in Parijs, ziet antropologie ook verbonden met kolonialisme. Net zoals Kenyatta en Mafeje bekritiseert hij kolonialisme. Maar in tegenstelling tot Kenyatta, die grotendeels trouw blijft aan de antropologische principes, en Mafeje die deze allemaal overboord gooit, gaat Niangoran-Bouah de antropologie op een eigen, creatieve manier benaderen.  Hij legt zich toe op de prekoloniale Afrikaanse periode want volgens hem laat voornamelijk de kennis van oude Afrikaanse samenlevingen te wensen over. Westerse onderzoekers (antropologen) hebben een aantal zaken verkeerd begrepen en een eigen, Afrikaanse benadering is volgens hem dan ook nodig.  Zijn oplossing?  De creatie van een nieuwe discipline, namelijk de drummologie. Het gaat om de studie van de taal en teksten van de typische Afrikaanse troms die er reeds eeuwen worden gebruikt als informatiekanalen.  Zij zijn volgens Niangoran-Bouah onmisbaar om een juist beeld te krijgen van prekoloniaal Afrika. Niangoran-Bouah verruilt zijn titel antropoloog voor drummoloog en tot zijn dood in 2002 ijvert hij voor een inschakeling van de drummologie als volwaardige wetenschap in Afrikaanse universiteiten.

De antropologie heeft zich (nog) niet (volledig) hersteld van de kritiek op haar principes. Antropologen zoeken antwoorden op de beschuldigingen van koloniale vermenging en westerse arrogantie. Dat ook Afrikaanse, Latijns-Amerikaanse, Aziatische,…. antropologen aan dit proces deelnemen kan in dit opzicht enkel als een enorme verrijking worden gezien.

 

Universiteit of Hogeschool
Letteren en Wijsbegeerte, Vergelijkende Cultuurwetenschap
Publicatiejaar
2004
Share this on: