Uit het oog, uit het hart? Explorerend onderzoek naar de wenselijkheid en mogelijke modaliteiten van monitoring van gedwongen uitgewezen asielzoekers in het land van herkomst

Noëmi Putzeys
Persbericht

Uit het oog, uit het hart? Explorerend onderzoek naar de wenselijkheid en mogelijke modaliteiten van monitoring van gedwongen uitgewezen asielzoekers in het land van herkomst

Noëmi Putzeys                                                                                 Promotor : Prof. Dr. D. Verté

2de Licentie Sociale Agogiek

 

Uit getuigenissen en buitenlandse onderzoeken blijkt dat veel mensen die gedwongen worden uitgewezen, veiligheidsproblemen (foltering, gevangenisstraf,…) ondervinden bij aankomst in het herkomstland. Dit onderzoek in samenwerking met OCIV (OverlegCentrum voor Integratie van Vluchtelingen), is een poging tot theorievorming over het al dan niet opzetten van een monitoringsysteem om eventuele wanpraktijken op te volgen. 

 

In de eerste plaats werden een begrippenkader, een verkennende literatuurstudie en een situering van het onderzoek in de paper opgenomen.

 

Om de variëteit in mogelijke beleidsstrategieën en alternatieven in kaart te brengen, namen we contact op met vluchtelingenorganisaties van Europese lidstaten. Daaruit bleek dat er bijzonder weinig ervaring is met monitoring. Nederland is het land waar de overheid het meeste ervaring heeft met monitoring, hoewel zij dit nu niet meer doet. In Denemarken werkt UNHCR samen met de autoriteiten voor de monitoring van Sri Lankaanse uitgewezenen en Zweden zou in incidentele gevallen aan monitoring doen. In Duitsland doet de overheid niet aan monitoring, maar de vluchtelingenraad van de deelstaat Niedersachsen heeft wel ervaring met het monitoren van Koerden in Turkije. Organisaties uit Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Luxemburg en Portugal doen geen melding van monitoring. In België tenslotte, is al wel op beleidsniveau over monitoring nagedacht. Er is zelfs een concrete invulling aan gegeven tijdens een ministerraad, maar uit verder onderzoek is gebleken dat deze niet ten uitvoer is gebracht zoals aanvankelijk was beslist.  

 

Het eigenlijke onderzoek bestond uit diepte-interviews. De respondenten zijn gekozen in functie van hun beroep en de verwachte kennis van het onderwerp. Zij werden bevraagd over de wenselijkheid van monitoring, mogelijke modaliteiten en haalbaarheid.

 

Dit was een moeilijk onderzoek met vele obstakels. De respondenten waren, gezien de complexiteit van het onderwerp, allen zeer voorzichtig met het doen van uitspraken. Velen haalden pluspunten van monitoring aan, om deze dan meteen te nuanceren en te relativeren met elementen die dan weer een nadeel zouden kunnen zijn. De conclusies die ondanks deze bemoeilijkende factoren konden worden getrokken en de bewegingen die op gang komen door het bespreekbaar maken van het onderwerp, bewijzen echter het nut van dit onderzoek.  

 

De knipperlichtfunctie van monitoring wordt als een belangrijk voordeel beschouwd. Er wordt aangenomen dat vorige monitoring de besluitvorming rond volgende uitwijzigingen gunstig zal beïnvloeden. Immers, als uit het verleden gebleken zou zijn dat staten systematisch mensenrechten schenden, heeft de asielzoeker die daarna naar hetzelfde land wordt uitgewezen, grond om bezwaar aan te tekenen tegen zijn terugkeer. Om te procederen tegen zijn terugkeer op basis van het principe van non-refoulement, heeft men immers een sterke bewijsvoering nodig die niet altijd gemakkelijk te vinden is. Over de vraag of mensenrechtenschendingen minder zouden voorkomen als er aan monitoring wordt gedaan, bleef er discussie. 

 

Probleemgebieden werden veel meer genoemd. Velen vreesden dat monitoring een dekmantel zou worden om onveilige terugkeer te rechtvaardigen. Dit zou immers zeer moeilijk te controleren zijn. Een zeer complex probleem dat bijna door iedereen werd genoemd, was het gevolg dat monitoring zou hebben voor de diplomatieke betrekkingen met het herkomstland in kwestie. Ook waren er veel respondenten die zegden dat monitoring goed was voor daaropvolgende uitgewezen personen, maar wezen wel op de onmogelijkheid om in te grijpen als er zich effectief problemen voordeden. De monitoring als sociale interventie, die normaal de nadruk legt op de mogelijkheden van de hulpverlener om in te grijpen, heeft dus aanzienlijke beperkingen, aangezien de monitors niet de bevoegdheid hebben om te ageren op buitenlands grondgebied. Bovendien is de gewenste strategie sterk afhankelijk van de situatie in het desbetreffende land, wat het zeer moeilijk maakt voor de monitors om te interveniëren. Veel respondenten vreesden ook dat monitoring zelfs een averechts effect kan hebben en meer mensen in gevaar zou brengen dan beschermen. Tot slot twijfelden ook veel respondenten aan de haalbaarheid van monitoring, vanwege budgettaire redenen, praktische moeilijkheden zoals onbereikbaarheid van de betrokkenen, en reeds aangehaalde probleemgebieden, zoals de beperkte bevoegdheden en handelingsruimte van de begeleiding. De meeste respondenten argumenteerden dat het vooral van belang is om monitoring op een discrete manier uit te voeren.

 

Als beleidsaanbeveling willen we in de eerste plaats het belang benadrukken van het verzamelen van de juiste gegevens. Dataverzameling is immers de eerste stap naar de aanpak van een probleem en dat gebeurt ons inziens te weinig accuraat. Gegevens over uitwijzingen, niet-terugleidingsclausules, beveiligde vluchten en dergelijke worden te weinig doorgegeven en zijn door bureaucratie niet bereikbaar genoeg voor de verschillende actoren van het terrein. Door de taboesfeer die over het onderwerp hangt worden vaak teveel zaken in het duister gehouden en kan er niet voldoende controle worden uitgeoefend op de pijnpunten van het asielbeleid, zoals uitwijzingen. Daarom willen we pleiten voor meer openbaarheid van bestuur en communicatie tussen verschillende diensten. Om uitgewezen asielzoekers te beschermen dient er bovendien een early warning system te zijn waar geanticipeerd wordt op de toekomst. Hierbij bedoelen we het verwerken en analyseren van gegevens over landen van herkomst en hoe zij in het verleden terugkeerders hebben ontvangen. Het meest realistische lijkt ons voorlopig om te vertrekken van reeds bestaande structuren, zoals onafhankelijke instanties of bijvoorbeeld zoals nu reeds de immigratie-ambtenaren werkzaam zijn. We pleiten echter voor een specifiekere aanpak en extra aandacht voor de veiligheidssituatie, bij uitstek voor personen die tegen hun wil worden uitgewezen. De uit dit onderzoek naar voren gekomen resultaten wijzen erop dat monitoring niet evident is. Daarom pleiten wij voor het opstarten van een pilootproject dat in eerste instantie slechts voor enkele landen en in welbepaalde situaties zou worden opgezet. Dit zou dan moeten gebeuren in akkoord met deze herkomstlanden, of tenminste in het begin in een land waar monitoring politiek minder gevoelig zou liggen. Op deze manier kan getest worden wat mogelijk is en op basis van deze bevindingen kan eventueel een basis worden gelegd voor een meer uitgebreide monitoring.     

 

Samengevat kunnen we stellen dat beschermingsmaatregelen intrinsiek moeten zijn aan het hele asielbeleid, ook als de asielzoeker aan het einde van zijn procedurele mogelijkheden is. Echter, of het mechanisme van monitoring hier een oplossing voor kan bieden, is nog steeds niet helemaal duidelijk. Voor een systematisch beleid van monitoring zouden er in ieder geval teveel praktische bezwaren zijn.

 

Universiteit of Hogeschool
Psychologie en Educatiewetenschappen
Publicatiejaar
2004
Share this on: