Het profiel van vrouwen op de preconceptionele raadpleging

Katrien Van Kerkhove
Persbericht

Het profiel van vrouwen op de preconceptionele raadpleging

Preconceptiezorg: een goede voorbereiding op een veilige en gezonde zwangerschap

Bent u zwanger of wil u binnenkort uw kinderwens waarmaken? Dan hebt u vast al gehoord van preconceptiezorg…of toch niet? Preconceptiezorg is immers een zorgconcept dat pas recent meer aandacht krijgt. Het is een aanvulling op het huidige verloskundig zorgaanbod waarbij het zich specifiek richt op de periode vóór de zwangerschap. Het heeft tot doel de gezondheid en levensstijl van vrouwen te optimaliseren alvorens ze hun kinderwens vervullen. Vrouwen hebben immers de grootste kans op een goede zwangerschap en een gezonde baby als ze zelf in goede gezondheid verkeren en een gezonde levensstijl hebben.

Preconceptiezorg gaat daarbij uit van een preventiegerichte aanpak en vroegtijdige screening. Deze vormen naast informatie en educatie de belangrijkste facetten. Zo gaat men in de levenswijze en gezondheidstoestand van de vrouw en haar partner op zoek naar mogelijke risicofactoren. Vervolgens krijgt het koppel informatie over de mogelijke schadelijke effecten ervan op de vruchtbaarheid, zwangerschap en de toekomstige baby alsook adviezen over hoe deze te verminderen.

Deze vroegtijdige screening biedt als voordeel dat men specifieke aandoeningen en vruchtbaarheidsproblemen sneller kan opsporen en behandelen waardoor koppels sneller en beter geholpen worden. Een ander belangrijk gezondheidsvoordeel van preconceptiezorg schuilt in een betere bescherming van de embryo en de foetale ontwikkeling. In tegenstelling tot preconceptionele zorg, start prenatale zorg immers pas rond acht tot tien zwangerschapsweken. Op deze zwangerschapstermijn heeft het embryo al cruciale ontwikkelingen doorgemaakt en kan het al schade opgelopen hebben. Vrouwen die een preconceptionele raadpleging gehad hebben, zijn in tegenstelling tot anderen beter voorbereid op de conceptie. Ze zijn zich meer bewust van hun vruchtbaarheid, erkennen sneller hun risicogedrag en tonen een grotere motivatie om dit risicogedrag te wijzigen. Daardoor zijn ze beter in staat hun zwangerschap vroegtijdig te beschermen tegen schadelijke invloeden.

Ondanks deze voordelen en toenemende aandacht heerst er in Vlaanderen weinig bedrijvigheid om deze zorg verder uit te bouwen. In vergelijking met Europese landen staat de ontwikkeling van preconceptiezorg in Vlaanderen nog in zijn kinderschoenen. Nochtans dateren de eerste initiatieven al uit de jaren 80. In deze periode werden in Hongarije en Groot-Brittannië de eerste grote studies uitgevoerd naar het preconceptioneel innemen van specifieke vitamines zoals foliumzuur om aangeboren afwijkingen te voorkomen. In Hongarije was dit overigens het startsein om een heel preconceptioneel zorgsysteem te ontwikkelen. Intussen is dit het eerste en nog steeds het enige land met een nationaal netwerk waarin preconceptiezorg systematisch aan iedere vrouw met een zwangerschapswens wordt verleend.. Halverwege de jaren ‘80 vond preconceptiezorg ook ingang in Nederland. Uiteindelijk kwam het in de jaren ‘90 met een publicatie van het magazine “Un enfant, bientôt/ Een kind, binnenkort” overgewaaid naar België. Initiatiefnemer voor deze publicatie was het Office de la Naissance et de l’Enfance [ONE]. Dit is een Waalse overheidsinstelling die belast is met de bescherming en bevordering van de gezondheid van vrouwen en kinderen. Toch duurde het nog tot in 2004 alvorens de preconceptionele beweging in Wallonië op gang kwam. Opnieuw was ONE de voortrekker.

Intussen bleef het aan Vlaamse kant vrij stil tot de Universiteit Gent in 2010 als eerste Vlaamse centrum de preconceptiezorg in een wetenschappelijk daglicht stelde. Via wetenschappelijk onderzoek wil men efficiënte preconceptiemodellen ontwikkelen en het bewustzijn rond de preconceptionele gezondheid bij de algemene bevolking vergroten. In dit kader hadden de onderzoekers een  zorgmodel voorgesteld onder de vorm van een preconceptionele raadpleging. Om na te gaan in welke mate dit preconceptioneel zorgmodel de algemene bevolking bereikt, onderzocht men het profiel van de vrouwen die naar deze raadpleging kwamen.

Uit dit profielonderzoek is gebleken dat de preconceptioneel consultatie vooral vrouwen met een hoge socio-economische bereikt. Het gaat daarbij om vrouwen met een hoge persoonlijke controle die doelbewust hun leven in handen nemen. Ze plannen hun toekomst en nemen initiatieven om deze te realiseren. Hoewel deze vrouwen overigens een gezonde levensstijl hanteren, vertoont een belangrijk aandeel specifieke risicofactoren. Het gaat om aangeboren en/of chronische aandoeningen, medicatiegebruik, vruchtbaarheidsproblemen en belangrijke complicaties bij een eerdere zwangerschap of bevalling. Deze problemen vormen voor een aanzienlijk aantal vrouwen de aanleiding om op preconceptionele raadpleging te komen. Anderen komen dan weer op raadpleging voor een algemene check-up. Zij willen zeker zijn dat ze gezond aan de zwangerschap kunnen beginnen en deze kunnen vrijwaren.

Gezien het huidige zorgmodel enkel vrouwen met een hoge socio-economische status aantrekt en bevolkingsgroepen met een lage socio-economische status en lage persoonlijke controle uitsluit, blijkt dit geen efficiënt zorgmodel te zijn. Men moet dus verder onderzoeken hoe men ook lagere sociale groepen kan bereiken en motiveren om op preconceptionele raadpleging te komen. Vanwege hun sociale kwetsbaarheid vormen deze immers een belangrijke doelgroep.

Daarnaast hebben onderzoekers de nood aan specifieke informatiecampagnes aangetoond. De vrouwen op de preconceptionele consultatie bleken immers belangrijke kennistekorten te hebben. Zo wist een aanzienlijk deel van de vrouwen niet hoe ze haar vruchtbaarheidskansen kan verhogen en de vruchtbare periode beter kan bepalen. Dit is een opvallende vaststelling aangezien deze vrouwen een goede toegang hebben tot (reproductieve) gezondheidszorg. Ook stellen de onderzoekers vast dat vrouwen de preconceptionele periode nog onvoldoende beschouwen als een tijdskader om gezondheidsbevorderende maatregelen te nemen. Als ze deze maatregelen nemen, doen ze dit nog te vaak op het moment van conceptie of in de prille zwangerschap. Een sensibiliseringscampagne moet de bevolking hiervan bewust maken van en vrouwen motiveren om op preconceptionele raadpleging te komen.

Bibliografie
  • Atrash, H.; Jack, B.W.; Johnson, K. (2008). Preconception Care: a 2008 update. Current opinion in obstetrics and gynecology, 20, 581-589.
  • Beck, L.F.; Morrow, B.; Lipscomb, L.E.; Johnson, C.H.; Gaffield, M.E.; Rogers, M., et al.(2002). Prevalence of selected maternal behaviors and experiences, Pregnancy Risk Assessment Monitoring System (PRAMS), 1999. Morbidity and mortality weekly report. Surveillances summaries/CDC, 51 (2), 1-27.
  • Beeckman, K.; Louckx, F.; Putman, K. (2010). Predisposing, enabling and pregnancy-related determinants of late initiation of prenatal care. Maternal and child health journal
  • Berghella, V.; Buchanan, E.; Pereira, L.; Baxter, J.K. (2008). Preconception Care. Obstetrical and gyneacological survey, 65 (2), 119-131.
  • Blondel, B.; Kaminski, M; Breart, G. (1980).Antenatal care and maternal demographic and social characteristics. Evolution in France between 1972 and 1976. Journal of epidemiology and community health, 34, 157-163.
  • Boulet, S.L.; Parker, C.; Atrash, H. (2006). Preconception care in internationalsettings. Maternal and child health journal, 10, S29-235.
  • Cammu, H.; Martens, G.; Landuyt, J.; De Coen, K. & Defoort, P. Perinatale activiteiten in Vlaanderen 2010. Brussel, 2011.
  • Centers for disease control and prevention [CDC], 2006. Preconception care. Opgehaald 11 september 2010 op http://www.cdc.gov/ncbddd/preconception/default.htm
  • Czeizel, A.E.; Dobó, M; Dudás, I.; Gasztonyi, Z.; Lantos, I. (1998). The Hungarian periconceptional service as a model for community genetics, 1, 252-259.
  • Czeizel, A.E. (1999). Ten years of experience in periconceptional care. European journal of obstetrics and gynecology and reproductive biology, 84, 43-49.
  • Czeizel, A.E. (2010). Present status of preconception care and health in Europe and the world. Eerste Europese preconceptiecongres: “preconception care and preconception health.” 7-9 oktober 2010, Brussel.
  • Delvoye, P.; Delestrait, M.; Collard,S.; Derzelle, E.; Guillaume; K.; Roos, P., et al. (2009). Promotie van de preconceptionele raadpleging in België en de rest van de wereld. Gunaikeia, 14 (7), 219-224.
  • Demarest S, Drieskens S, Gisle L, Hesse E, Tafforeau J, Van der Heyden J (2008). Gezondheidsenquëte 2008. Opgehaald 1 augustus 2011, van https://www.wiv-isp.be/epidemio/hisia/
  • Ebahim, S.H.; Lo, S.S.-T.; Zhuo, J.; Han, J.-Y.; Delvoye, P. ; Zhu, L. (2006). Models of preconception care implementation in selected countries. Maternal and child health journal, 10, S37-S42.
  • EURO-PERISTAT project met SCPE, EUROCAT & EURONEOSTAT (2008). European perinatal health report. Opgehaald 8 februari 2011, van http://www.europeristat.com/publications/european-perinatal-health-repo…
  • Freda, M.C.; Moos, M.K.; Curtis, M. (2006). The history of preconception care: evolving guidelines and standards. Maternal and child health journal, 10, S43-S52.
  • Humphrey, M.D.& Keating, M.S. (2004). Lack of antenatal care in far north Queensland. The Australian en New Zealand journal of obstetrics and gynaecology, 44 (1), 10-3.
  • Kind en Gezin (2010). Kenmerken van de moeder van het kind (teleenheden kinderen)-geboortejaar 2009. opgehaald 26 juni 2011, van http://www.kindengezin.be/gkr/2009/vgmoeder_2009.pdf
  • Koninklijke Nederlandse organisatie van Verloskundigen [KNOV] (2008). Evaluatie pilot preconceptiezorg 2006-2007. Opgehaald 2 november 2010, van http://www.knov.nl/docs/uploads/Evaluatierapport_Pilot_Preconceptiezorg…
  • Kupek, E.; Petrou, S.; Vause, S. & Maresh, M. (2002). Clinical, provider and sociodemographic predictors of late initiation of antenatal care in England and Wales. British journal of obstetrics and gynaecology, 109(3), 265-73.
  • Lewis, E. (1982). Attendance for antenatal care. British Medical Journal, 284 (6318), 788.
  • Mc Caw-Binns, A; La Grenade, J.; Ashley, D. (1995). Under-users of antenatal care: a comparison of non-attenders and late attenders for antenatal care, with early attenders. Social Science and medicine, 40 (7), 1003-1012.
  • Miles-Doan, R.; Brewster, K.L. (1998). The impact of type of employment on women’s use of prenatal-care services and family planning in urban Cebu, the Philipinnes. Studies in family planning, 29 (1), 69-78.
  • Mirowsky, J., Ross, C.E., Reynolds, J. 2000. Links between social status and health status. In: Bird, E., Conrad, P. & Fremont, A.M. (Eds.) 2000. Handbook of Medical Sociology. 5th Edition. New Jersey: Prentice Hall, pp. 47-67.
  • Nederlandse gezondheidsraad. (2007). Preconceptiezorg voor een goed begin. Opgehaald 22 april 2011, van http://www.preconceptiezorg.nl/documenten/
  • Nielsen, B.B.; Liljestrand, J.; Thilsted, S.H.; Joseph, A.; Hedegaard, M. (2001). Characteristics of antenatal care attenders in a rural population in Tamil Nadu, South India: a community-based cross-sectional study. Health and social care in the community, 9 (6), 327-333.
  • Rowe, R.E.; Magee, H.; Quigley, M.A.; Heron, P.; Askham, J.; Brocklehurst, P. (2008). Social and ethnic differences in attendance for antenatal care in England. Public health, 122, 1363-1372.
  • Simkhada,B.; van Teijlingen, E.R.; Porter, M.; Simkhada,P. (2008). Factors affecting the utilization of antenatal care in developing countries: systematic review of the literature. Journal of advanced nursing, 61 (3), 244-260.
  • Studiedienst van de Vlaamse Regering (2009). Cijfers. Opgehaald 26 juni 2011, van http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Cijfers/Pages/Excel.aspx
  • Though, S.C.; Siever, J.E.; Johnston, D.W. (2007). Retaining women in a prenatal care randomized controlled trial in Canada: implications for program planning. BMC Public Health, 7, 148.

 

Universiteit of Hogeschool
master in de vroedkunde
Publicatiejaar
2011
Kernwoorden
Share this on: