Een inleidend onderzoek naar de invloed van stimuli op de meervoudsvorming in het Nederlands bij jonge kinderen

Stijn De Groote
Persbericht

Een inleidend onderzoek naar de invloed van stimuli op de meervoudsvorming in het Nederlands bij jonge kinderen

Liedjes kunnen kinderen helpen om moeilijke meervoudsvormen te leren

Stel dat er geen duidelijke grammaticaregels waren, bijvoorbeeld dat er geen regeltjes waren die de woordvolgorde in een zin bepalen, dan zouden we dingen kunnen zeggen als “Links u rijdt op de volgende en neemt de dan u derde rotonde”. Nog zo’n regelsysteem is dat van het meervoud. We weten allemaal wat het meervoud is van kip of van haas. Zelfs kalveren en kinderen kennen we. Dat komt omdat we als kind het meervoud al heel vroeg aanleren en op het einde van de lagere school kan bijna iedereen perfect elk woord in het meervoud zetten. Wat zou er nu gebeuren als we jonge kinderen vragen naar het meervoud van ‘wimpel’? Verschillende kinderen zullen het over ‘wimpelen’ hebben, maar wat zal hun antwoord zijn na het zingen van een Sinterklaasliedje?

Onderzoek naar taal wordt overal ter wereld verricht, maar uiteraard heeft ieder taalgebied verschillende accenten. In het Nederlands zijn verschillende studies over taalverwerving verkrijgbaar en die hebben dikwijls te maken met verkleinwoorden. Dit onderzoek is vernieuwend, want over meervouden is nog maar weinig onderzoek verricht of toch veel minder dan over verkleinwoorden. Een logische verklaring hiervoor kunnen we vinden in het feit dat we in het Nederlands een sterke cultuur van verkleinwoorden hebben. Zing maar eens een willekeurig kinderliedje. Je zal veel meer verkleinwoorden dan meervouden tegenkomen. Nog een voorbeeld van die cultuur kunnen we vinden in het ‘motherese’, of de taal die moeders tegen hun kinderen gebruiken. Nederlandstalige ouders gebruiken automatisch meer verkleinwoorden wanneer ze tegen kleine kinderen spreken.

Het onderzoek zelf werd in één Nederlandstalige school uit een gemeente uit de Brusselse noordrand gehouden. In die noordrand is de laatste jaren sprake van een grote internationalisering. Concreet wil dat zeggen dat er de laatste jaren een grote toename is van het aantal niet-Nederlandssprekenden. Dat heeft natuurlijk ook een invloed op het onderwijs, omdat een groot deel van de schoolgaande kinderen thuis geen Nederlands spreekt. Daarom werkt het experiment uitsluitend met kinderen van zes tot twaalf jaar die Nederlands als moedertaal hebben en waarvan beide ouders ook Nederlands als moedertaal hebben, dus met kinderen die volledig in het Nederlands zijn opgegroeid.

Met een korte woordenlijst wordt nagegaan of het kind alle meervoudsvormen kent en wanneer een fout antwoord volgt, krijgt het kind een stimulus. Dat is een prikkel die het kind moet stimuleren in het denkproces om zelf tot de juiste meervoudsvorm te komen. Zo moet het kind ofwel een rijmpje oplossen ofwel een liedje zingen. Tijdens de test zeggen verschillende kinderen bijvoorbeeld ‘twee eeuws’, maar wanneer ze dan het meervoud van ‘een leeuw’ moeten maken, zeggen ze wel het correcte ‘twee leeuwen’. Die analoge vorm moet hen aanzetten om tot de juiste meervoudsvorm van ‘een eeuw’ te komen.

Uit het onderzoek blijkt dat de kinderen geen fouten maken bij woorden met een regelmatig meervoud, zoals ‘kip’ en ‘brief’. De woorden met een regelmatige meervoudsvorming die een speciale uitgang hebben, zoals ‘kind’ en ‘ei’ leveren al meer problemen op. De meeste problemen komen uiteraard voor bij woorden met een onregelmatige meervoudsvorming, zoals ‘schip’ en ‘dak’. Voor het eerste woord is de foute vorm ‘schippen’ logisch en ook makkelijk uit te leggen, omdat dat een overgeneralisatie is. Dat wil zeggen dat een kind weet hoe hij een meervoud moet vormen en dat hij die regel op alle woorden toepast, ook bij die waarbij de algemene regel niet opgaat.Hoewel het woord ‘wimpel’ een volledig regelmatig meervoud heeft, levert dat ook veel problemen op. Het woord krijgt een gewone uitgang +/s/, maar toch heeft een kwart van de kinderen het over ‘wimpelen’. Als stimulus moeten de kinderen die een fout antwoord geven een liedje zingen, namelijk ‘Zie ginds komt de stoomboot’, waarin de wimpels al heen en al weer waaien. Tijdens de test zingt iedereen de juiste tekst, maar wanneer het meervoud van het woord nog eens wordt gevraagd, antwoordt één zesde toch nog fout. Bij de overige woorden is de positieve invloed van de stimulus wel groter.

De eindconclusie van het onderzoek bevestigt dat stimuli een positieve invloed kunnen hebben op de meervoudsvorming bij jonge kinderen. Het gebruik van rijmwoorden die analoge  meervoudsvorming hebben of liedjes waar de bewuste meervoudsvorm in voorkomt helpen de kinderen in het denkproces om zelf tot een correct meervoud te komen. Met die resultaten zou een hulpmiddel kunnen worden gerealiseerd om in het onderwijs moeilijke meervouden aan te leren aan jonge kinderen.

Bibliografie

van Aar, H. (2010). Sinterklaas liedjes- en versjesboek. Antwerpen: Standaard uitgeverij.

Appel, R., Baker, A., Hengeveld K., Kuiken F., & Muysken P. (2002). Taal en taalwetenschap. Oxford: Blackwell Publishing.

Debaene, A. (2008). Alle eendjes. Liedjesgroeiboek voor kleuters. Leuven: Davidsfonds Uitgeverij

De Grove, S. (2013). Hoeveel anderstalige leerlingen zitten er op de scholen in jouw buurt? Het Nieuwsblad. Geraadpleegd op http://www.nieuwsblad.be/extra/onderwijs

Driessen, R.J. (2009). De leukste vakantieliedjes. Amsterdam: Kids Marketeers.

Gillis, S. (1997). The acquisition of diminutives in Dutch. In W. Dressler (Ed.), Studies in pre- and protomorphology (pp. 165-179). Geraadpleegd op http://www.cnts.ua.ac.be/~gillis/pdf/DIM_Draft.pdf

Gillis, S., & Schaerlaekens, A. (2000). Kindertaalverwerving, een handboek voor het Nederlands. Groningen: Nijhoff.

van Hout, M. (2010). Daar buiten loopt een schaap. Liedjes voor de allerkleinsten. Rotterdam: Lemniscaat.

Lefevere, F. (2013). Steeds meer leerlingen spreken thuis geen Nederlands. Het Nieuwsblad. Geraadpleegd op: http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=dmf20130505_0056…

Schaerlaekens A. (2008). De taalontwikkeling van het kind. Groningen/Houten: Wolters-Noordhoff.

Schaerlaekens A., Kohnstamm D., & Lejaegere M. (1999). Streeflijst woordenschat voor zesjarigen. Lisse: Swets & Zeitlinger

Willaert, D. (2010). De recente internationalisering van het Brussels gewest en de Vlaamse Rand.  Geraadpleegd op: http://www.briobrussel.be/assets/onderzoeksprojecten/idwp2010-2.pdf

Universiteit of Hogeschool
Toegepaste taalkunde
Publicatiejaar
2013
Kernwoorden
Share this on: