Artikel 2279 Burgerlijk Wetboek en de nieuwe Pandwet

Julie De Meester
Persbericht

Invloed pandwet op traditionele werking Artikel 2279 B.W

Invloed pandwet op traditionele werking Artikel 2279 B.W.

 

Door de invoering van de nieuwe Pandwet wordt aan de traditionele werking van artikel 2279 B.W. gesleuteld. Doordat het voorwerp van het pand niet langer buitenbezit moet worden gesteld bestaat de kans dat de pandgever het goed vervreemdt tijdens de pandovereenkomst. Wanneer hij dit doet bevinden we ons in de klassieke hypothese van artikel 2279 B.W. Daarnaast is het ook mogelijk dat een onbevoegde pandgever een goed in pand geeft. Dit brengt ons ook in de hypothese van artikel 2279 B.W.  

§1. Invloed op situatie pandhouder te goeder trouw

Artikel 6 Pandwet is van toepassing op zowel pand met buitenbezitstelling als op een pand zonder buitenbezitstelling. Aangezien op basis van artikel 7 Pandwet de pandovereenkomst betrekking kan hebben op zowel een handelszaak als een landbouwexploitatie kunnen ook de pandhouders met betrekking tot deze pandovereenkomsten een beroep doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. Onder het huidige recht kan enkel de pandhouder van een landbouwexploitatie een beroep doen op deze bescherming.[1]

Het feit dat een pandhouder te goeder trouw een beroep kan doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. is onder het huidige recht algemeen aanvaard door rechtspraak en rechtsleer. De nieuwe Pandwet verankert dit principe in artikel 6. Artikel 6 maakt echter geen onderscheid tussen vrijwillig en onvrijwillig bezitsverlies. Hierdoor is het voor de pandhouder ook mogelijk om een beroep te doen op artikel 2279 B.W. de eerste drie jaren na het verlies of de diefstal van de goederen door de pandgever, in tegenstelling tot onder het huidige recht.[2]

§2. Invloed op situatie derde-verkrijger

Artikel 24 en 25 Pandwet zijn van toepassing op zowel een pand met als zonder buitenbezitstelling. Dit houdt in dat in het uitzonderlijke geval dat een pandhouder van een vuistpandrecht de zaak waar het pandrecht op rust zou vervreemden de derde-verkrijger te goeder trouw, in tegenstelling tot onder het huidige recht wel een beroep zou kunnen doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. Voorwaarde blijft wel dat deze derde-verkrijger het goed buiten het raam van zijn beroep of bedrijf heeft verkregen.[3]

Een derde-verkrijger die een goed verkrijgt waarop een landbouwvoorrecht rust kan onder het huidige recht geen beroep doen op de bescherming van artikel 2279 B.W. Aangezien het landbouwvoorrecht door de wet van 11 juli 2013 wordt afgeschaft en artikel 7 Pandwet het ook mogelijk maakt om een pandrecht te vestigen op een landbouwexploitatie, zullen artikel 24 en 25 Pandwet ook van toepassing zijn op een pand met betrekking tot een landbouwexploitatie. Hierdoor kan een derde-verkrijger (consument) van een goed dat vervreemd wordt uit een landbouwexploitatie waar een pandrecht op rust onder de nieuwe Pandwet wel een beroep doen op de bescherming van artikel 2279 B.W.

§3. Invloed op ratio legis artikel 2279 B.W.

De ratio legis van artikel 2279 B.W. ligt in het bewerkstelligen van een vlot handelsverkeer.[4] Dit belang komt echter in conflict met dat van een effectief pand zonder buitenbezitstelling.[5] Wanneer een derde-verkrijger te goeder trouw zomaar een beroep zou kunnen doen op artikel 2279 B.W. om het goed onbezwaard van het pandrecht te verkrijgen zou een bezitloos pandrecht helemaal geen adequate zekerheid bieden als zekerheid.

De Franse wetgever heeft ervoor gekozen om dit conflict te beslechten in het voordeel van de pandhouder. De toepassing van artikel 2276 C.C. wordt met betrekking tot het registerpand volledig uitgesloten. Deze keuze kan enigszins logisch lijken aangezien een derde-verkrijger zonder al te veel moeite een online register kan raadplegen. Daarnaast ligt de ratio legis van artikel 2279 B.W. net in het feit dat er geen register beschikbaar is om voor roerende goederen, zoals bij onroerende goederen, na te gaan wie de eigenaar is van het goed. Als deze redenering gevolgd wordt, sluit de benadering van het Franse recht beter aan bij de ratio legis van artikel 2279 B.W. dan op het eerste zicht lijkt.[6]

Ook de benadering van het Nederlandse sluit in dit opzicht aan bij de ratio legis van artikel 2279 B.W. Derde-verkrijgers kunnen er wel beroep doen op de bescherming van artikel 3:86 lid 2 N.B.W. De Nederlandse wetgever heeft bij de invoering van een bezitloos pandrecht gekozen voor een stil pandrecht. Er is dus geen mogelijkheid voor derde-verkrijgers om een register te raadplegen. Het zou dan ook ingaan tegen de functie van bezitsbescherming om derde-verkrijgers geen bescherming te bieden.[7]

Onder de nieuwe Pandwet heeft de Belgische wetgever ervoor gekozen om een systeem in te voeren dat dicht aanleunt bij het Franse, maar dat toch wat meer afgezwakt is. Voor derde-verkrijgers die een goed verkrijgen in het raam van hun bedrijf of beroep is een beroep op artikel 2279 B.W. uitgesloten. Personen die een goed verkrijgen buiten het raam van hun bedrijf of beroep kunnen echter wel genieten van de bescherming van artikel 2279 B.W. Op het eerste zicht lijkt de Belgische wetgever een balans te willen vinden tussen de belangen van de derde-verkrijger en de pandhouders. Van professionele derde-verkrijgers wordt verwacht dat zij het pandregister raadplegen, hier worden de belangen van de pandhouder dus boven deze van de derde-verkrijger geplaatst. Bij consumenten geldt echter het omgekeerde.[8]

De uitsluiting van de derdenbescherming wordt echter in grote mate gematigd doordat pandgevers nog steeds gerechtigd zijn om over goederen te beschikken binnen hun normale bedrijfsvoering.[9] Hierdoor zal een professionele derde-verkrijger het pandregister niet moeten raadplegen wanneer hij voorraden aankoopt.[10]

Een pand als zekerheid wordt vooral bedongen ten aanzien van zakelijke kredietverlening en niet door consumenten. Een derde-verkrijger consument zal echter eerder goederen verkrijgen die deze ondernemingen verhandelen in het kader van hun normale bedrijfsvoering. Professionele derde-verkrijgers zullen sneller bedrijfsuitrusting of machines van andere professionelen verkrijgen. Het zijn dus in de eerste plaats de professionele derde-verkrijgers die baat zouden hebben bij een beroep op artikel 2279 B.W. Maar aangezien dit net voor hen uitgesloten is komen we dicht bij een algemene uitsluiting zoals we deze vinden in het Franse recht. In de praktijk leidt de genuanceerde benadering vooropgesteld door de Belgische wetgever toch tot een oplossing waarbij het belang van een effectief pand zonder buitenbezitstelling geplaatst wordt boven het belang van een vlot handelsverkeer.

 

 

[1] Artikel 6, tweede lid Pandwet; MvT, Parl.St. Kamer, Doc. 53, 2463/011, 37; E. Dirix,  De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 16; J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 185; F. Georges, “La reforme des sûretés mobilières, Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 333; E. Hellebuyck, “Commentaar bij artikel 6 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken OVH 2015, 8; K. Van Landeghem., “Inpandgeving” in J. Cerfontaine en I. Verougstraete I. (eds.), Wet en duiding: Economisch recht: Deel 5: Bank en Zekerheden, Larcier, Brussel 2014, 612; V. Sagaert, “Enkele pijlers van de pandwet”, in Centrum voor  Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2013-14, Antwerpen, Intersentia 2014, 61; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1210.

[2] Cass. 17 oktober 1984, Arr. Cass. 1984-85, 280; Cass. 21 maart 2003, Arr. Cass. 2003, 721; Cass. 12 februari 2004, Arr. Cass. 2004, 256; Cass. 10 oktober 2007, Arr. Cass. 2007, 1890; Cass. 26 november 2010, RW 2010-11, 1227; Cass. 29 september 2015, www.cass.be; Gent 25 april 1936, Res. Jur. Imm. 936, 14, noot E.V.; Brussel 24 januari 1953, JT 1953, 452; Brussel 30 april 2001 RW 2002-03, 626; Kh. Ieper 1 maart 2001, TGR-TWVRF 2012, 121; F. Laurent, Principes XXXII, 1887, 593; H. De Page, Traité, 1975, 938; A.-M. Strannart, “Les sûretés réelles traditionelles – Développements récents”, in A.-M. strannarts (ed.), Le droit des sûretés, Brussel, Editions Jeune Barreau, 78; E. Dirix, “Het vuistpand”, Voorrechten en hypotheken 2001, 5; E. Dirix, “Het passief van het faillissement”, in Faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 7; R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 103; J. Van Kokelenberg, V. Sagaert, T Van Sinay en R. Jansen, “Zakenrecht – overzicht van rechtspraak (2000-2008)”, TPR  2009, 1690; R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 369; S. Boufflette, La Possession, Brussel Larcier 2010, 126; J. Del Corral, De leveringsplicht bij de overdracht van roerende lichamelijke goederen, Antwerpen, Intersentia, 2013, 438.

[3] J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 190; E. Dirix, “België kiest voor een centraal pandregister”, TvL 2014, 9; W. Derijcke, “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 704; F. Georges, “La réforme des sûretés mobilières, Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 345; V. Sagaert , “Enkele pijlers van de pandwet”, in Centrum voor Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2013-14, Antwerpen, Intersentia 2014, 62; M. Grégoire, “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 15. J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1216; J. Baeck. “Commentaar bij Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 44; J. Baeck, “Commentaar bij artikel 21 Pandwet”, Voorrechten en Hypotheken 2015, 39.

[4] F. Laurent, Principes de droit civil. Tome XXXII, Bruylant, Brussel 1878, 554; A. Kluyskens, Beginselen van Burgerlijk Recht – Zakenrecht, Standaard, Gent 1940, 69; R. Derine, F. Van Neste, H. Vandenberghe, Zakenrecht – Deel 1.B, Antwerpen, Standaard 1974, 315-316; A. Heyvaert, “Overzicht van rechtspraak 1961-64”, TPR 1975, 119; S. Boufflette, La Possession, Brussel Larcier 2010, 120; H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge -  Tome V, Brussel, Bruylant 1975, 913; A. Heyvaert, “Bezit heeft verscheidene titels in M. Storme (ed.), Zakenrecht en zakelijke zekerheden, Gent 1983, 171; B.W.M. Nieskens-Isphording en A.E.M. van der Put-Lauwers, Derdenbescherming, Deventer, Kluwer 2002, 6; R. Dekkers en E. Dirix, Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 90; P. Lecocq, Manuel de droit des biens, Brussel, Larcier, 2012, 142; V. Sagaert, Beginselen van Belgisch Privaatrecht – V – Goederenrecht, Mechelen, Kluwer 2014, 651; N. Bernard, Precis de droit des biens, Limal, Anthemis 2012, 157.  Frankrijk: A. Weill, F. Terré, P. Simler, Les biens, Parijs, Dalloz 1985, 367; J. F. Romain, “De la possession”, JT 2004, 34; W. Dross, Les choses, Parijs, LGDJ Lextenso éditions 2012, 536; C. Atias, Manuel Droit Civil. Les Biens, Parijs, Litec 2014, 251. Nederland: W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Kluwer, Deventer 2010, 80.

[5] Artikel 25 Pandwet; MvT, Parl. St., Kamer 2012-13, nr. 2463/001, 47; J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 190; W. Derijcke, “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 704; F. Georges, “La réforme des sûretés mobilières,” Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 345; J. Del Corral, “Zekerheidsrechten – Stand van zaken”, NJW 2014, 58; M. Grégoire, “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 16; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1216; J. Baeck. “Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 45.

[6] Artikel 2337, derde lid Code Civil Français; R. Boffa, L’opposabilité du gage sans dépossession, Chron. 2007, 1; P. Crocq, “Gage”, Répertoire de droit civil 2007, 8; G. Ansaloni, “Sur l'opposabilité du gage sans dépossession de droit commun”, La Semaine Juridique entreprises et affaires 2009, 1675; P. Simler, P. Delebecque, Les sûretés, la publicité foncière, Parijs, Dalloz 2009, 605; M. Cabrillac, C. Mouly, S. Cabrillac, P. Pétel, Droit des sûretés, Parijs, Litec 2010, 570;  D. Legeais, Sûretés et garanties du crédit, Parijs, LGDJ Lextenso éditions 2011, 416; Y. Picod, Droit des sûretés, Parijs, Presses Universitaires françaises 2011, 272; L. Andreu, “Gage avec dépossession contre gage sans dépossession”, Recueil Dalloz 2012, 1762; M. Bourassin, V. brémond, M.-N. Jobard-Bachellier, Droit des sûretés, Parijs, Dalloz 2014, 464, 475; L. Aynès, P. Crocq, Droit des sûretés, Issy-Les-Moulineaux, LGDJ lextenso éditions 2015, 272.

 

[7] W.H.M. Reehuis, Zwaartepunten van het vermogensrecht, Kluwer, Deventer 2010, 88; H.J. Snijders en E.B. Rank-Berenschoot, Goederenrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 147.

[8] Artikel 25 Pandwet; MvT, Parl. St., Kamer 2012-13, nr. 2463/001, 47; J. Cattaruzza, “Les grands axes de la réforme des sûretés mobilières”, Forum Financier/Droit bancaire et financier 2013, 190; W. Derijcke, “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 704; F. Georges, “La réforme des sûretés mobilières,” Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 345; J. Del Corral, “Zekerheidsrechten – Stand van zaken”, NJW 2014, 58; M. Grégoire, “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 16; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1216; J. Baeck. “Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 45.

[9] Net zoals de pandhouder van de handelszaak onder het huidige recht; Artikel 21 Pandwet.

[10] Dit is wel weer noodzakelijk wanneer hij machines of bedrijfsuitrusting verkrijgt.

Bibliografie

bibliografie

België

§1. Wetgeving, parlementaire stukken en adviezen

 

Burgerlijk Wetboek van 21 maart 1804, BS 3 september 1807.

 

Artikel 1304 Gerechtelijk Wetboek.

 

Artikel 20 1° Hypotheekwet.

 

Artikel 23 Hypotheekwet.

 

Wet van 15 april 1884 betreffende de landbouwlening, BS  11 mei 1884.

 

Wet van 25 oktober 1919 betreffende het in pand geven van de handelszaak, het disconto en het in pand geven van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leveringen, zoals gewijzigd bij KB van 30 maart 1936, BS 5 november 1919.

 

Artikel 1 2° Wetboek Economisch recht van 28 februari 2013, BS 29 maart 2013, 19975.

 

Wet 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden op roerende goederen betreft en tot opheffing van diverse bepalingen ter zake, BS 2 augustus 2013, 48463.

 

MvT Parl.St., Kamer 2012-13, nr. 2463/001.

 

Advies Privacy Commissie 22/2012.

 

Advies Privacy Commissie 15/2014.

§2. Rechtspraak

 

Cass. 26 april 1968, RW 1968-1969, 591.

 

Cass. 20 december 1974, RW 1974-75, 1835.

 

Cass. 3 mei 1984, Arr. Cass. 1983-84, 1146.

 

Cass. 25 mei 1984, RW 1984-85, 2328.

 

Cass. 17 oktober 1984, Arr. Cass. 1984-85, 280.

 

Cass. 11 oktober 1985, Pas. 1986, 150.

 

Cass. 4 december 1986, Arr. Cass. 1986-87, 449.

 

Cass. 9 maart 1992, Arr. Cass. 1991-92, 646.

 

Cass. 19 November 1992, Arr. Cass. 1993, 17-18, noot M.E. Storme.

 

Cass. 16 juni 1995, RW 1995-96, 309.

 

Cass. 21 oktober 1999, AJT 1999-00, 516, noot P. Vanlersberghe.

 

Cass. 7 september 2001, JT 2001, 825, noot P. Lecocq.

 

Cass. 21 maart 2003, Arr. Cass. 2003, 712.

 

Cass. 4 december 2003, RW 2004-05, 623, noot M.E. Storme.

 

Cass. 12 februari 2004, RW 2004-05, 1179, noot M.E. Storme.

 

Cass. 27 april 2006, Arr. Cass. 2006, 986.

 

Cass. 10 oktober 2007, Arr. Cass. 2007, 1890.

 

Cass. 26 november 2010, RW 2010-11, 1227.

 

Cass. 29 september 2015, www.cass.be.

 

Brussel 7 juli 1920, Pas. 1920.

 

Gent 25 april 1936, Res. Jur. Imm. 936, 14, noot E.V.

 

Brussel, 12 januari 1952, Pas. 1953, II, 37

 

Brussel 24 januari 1953, JT 1953, 452.

 

Brussel 11 februari 1964, Pas. 1965,

 

Brussel 11 maart 1969, Pas. 1969.

 

Gent 25 mei 1979, RW 1980-81, 1928.

 

Antwerpen 24 maart 1986, RW 1986-87, 798.

 

Luik 8 januari 1986, Revue Regionale de Droit 1993, 26.

 

Luik 17 december 1986, JLMB 1987, 1515.

 

Antwerpen 19 oktober 1988, RGDC 1989, 486.

 

Luik 15 februari 1990, JLMB 1990, 1486.

 

Luik 14 december 1990, JLMB 1992, 292.

 

Bergen 8 oktober 1990, JLMB 1991, 506.

 

Brussel 7 mei 1991, JLMB 1992, 294.

 

Gent 1 april 1998, RW 2002-03, 867.

 

Antwerpen 3 mei 1999, RW 1999-00, 506.

 

Gent 29 november 2000, RW 2000-2001, 1391.

 

Antwerpen 15 januari 2001, AJT 2001-02, 501.

 

Brussel 30 april 2001, RW 2002-03, 626.

 

Luik 18 januari 2002, JLMB 2002, 343.

 

Luik 7 maart 2002, JT 2002, 714.

 

Antwerpen 25 juni 2004, TBH 2005, 537.

 

Antwerpen 16 november 2004, RW 2004-2005, 1147.

 

Gent 12 februari 2009, www.juridat.be.

 

Rb. Gent 24 januari 1940, Rev. prat. not. 1943, 118.

 

Rb. Brussel 15 april 1949, JT 1949, 324.

 

Kh. Kortrijk 15 november 1988, RDC 1989, 801.

 

Kh. Brussel 14 november 1995, J.T. 1996, 310.

 

Kh. Brussel 28 mei 1997, TBH 1998, 836, noot Buyle.

 

Rb. Kortrijk 30 januari 2001, RW 2000-2001, 1349.

 

Kh. Ieper 1 maart 2001, TGR-TWVRF 2012, 12.

 

Kh. Antwerpen 14 december 2001, TBH 2004, 293.

 

Kh. Hasselt 12 december 2002, R.W. 2003-04, 1067.

§3. Rechtsleer

A. Boeken

 

Baeck J., “Achtergrond en krachtlijnen van de hervorming” in Baeck J. en Kruithof M. (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 1-26.

 

Bernard N., Precis de droit des biens, Limal, Anthemis 2012, 536.

 

Biquet-Mathieu C., “Actualités en matière de gage” in Biquet-Mathieu C. (ed.), Le point sur le droit des sûretés, Luik, Commission Université-Palais 2000, 323-369.

 

S. Boufflette, La Possession, Brussel Larcier 2010, 171.

 

Bytterbier J., Christiaens K., Peeters I., Verbeke A.L., Voorrechten, hypotheken en andere zekerheden, Gent, Mys & Breesch 2000, 258.

 

Byttebier K., Voorrechten en hypotheken ̧ Antwerpen, Maklu, 2005, 786.

 

Cattaruza J., Le gage sur le fonds de commerce, Diegem, Kluwer 1997, 127.

 

Caupain M.T., “La réalisation du gage sur fonds de commerce et la cession du fonds de commerce: le droit de suite et l’aspect fiscal in Liber Amicorum Marcel Briers, Gent, Mys & Breesch 1983, 37-65.

 

Cerfontaine J. en Veroughstraete I. (eds.), Wet en duiding: Economisch recht: Deel 5: Bank en Zekerheden, Larcier, Brussel 2014,718.

 

De Coninck J., De voorwaarde in het contractenrecht, Brugge, Die Keure 2007,620.

 

H. De Page, Traité élémentaire de droit civil belge -  Tome VI, Brussel, Bruylant 1942,

Derine R., Van Neste F., Vandenberghe H., Zakenrecht – Deel 1.B, Antwerpen, Standaard 1974, 1078.

 

De Page H., Traité élémentaire de droit civil Belge – VI – Les Biens, Les Sûretés, Bruylant, Brussel 1953, 1192.

 

De Page H., Traité élémentaire de droit civil Belge -  Tome V, Brussel, Bruylant 1975, 1167.

 

De Corte R. en Dirix E., Beginselen van Belgisch Privaatrecht – XII – Zekerheidsrechten, Kluwer, Antwerpen 2006, 519.

 

Dekkers R. en Dirix E., Handboek Burgerlijk Recht – Deel II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 589.

 

Del Corral J., De leveringsplicht bij de overdracht van roerende lichamelijke goederen, Antwerpen, Intersentia, 2013, 629.

 

Delva W., Voorrechten en hypotheken, Gent, Story Scientia 1973, 184.

 

Derijcke W., “Le contrat de gage”, in Actualités de droit des sûretés, Limal, Anthemis 2012, 33-71.

 

Derycke R., “Voorrechten”, APR 1958, 167.

 

De Wilde A., “Het klassieke pand en het pand op de handelszaak” in X (ed.) Het pand -  Van een oude naar een moderne zekerheid (eds), Brussel, Die Keure, 2012, 13-44.

 

Dirix E., De hervorming van de roerende zakelijke zekerheden, Mechelen, Kluwer, 2013, 317.

 

Du Laing B., Cousy H., “Het pand op de handelszaak – een algemeen overzicht”, in Cousy H., Tilleman B., Benoit-Moury A. (eds.), De handelszaak – Le fonds de commerce, Brugge, die Keure 2001, 33-84.

 

Du Laing B., “Het pand op de handelszaak: een algemeen overzicht en enkele recente ontwikkelingen”, in Bouckaert F., Byttebier J., Du Laing B., Pelgroms H., Torfs N., Van De Putte W., Verbanck P., Weyts L. (eds.), Notariële aspecten van de handelszaak en de handelshuur, Antwerpen, Maklu 2005,121-170.

 

Forges M., Van den Driesche P.F., “Le gage sur le fonds de commerce et les entreprises en difficulté”, in Alter C., Forges M., Philippe D.E., Van Den Driesche P.F., Van Muylem L., Le Fonds de commerce, Limal, Anthemis 2012, 43-88.

 

François P., “Actuele problemen inzake landbouwfinanciering: het landbouwvoorrecht, moet dat?”, in Cattaruzza J., Kupers W., Peeters I. (eds.), Liber Amicorum Achilles Cuypers, Brussel, Larcier, 119-142.

 

Hansenne J., “Les biens”, in Chronique de droit à l’usage du Palais, Brussel, Story-Scientia, 15-137.

 

Hellemans F. en Bogaerts S., “Pand op aandelen” in Hellemans F., Sagaert V. en Van Ransbeeck R. (eds.), Het pand – Van een oude naar een moderne zekerheid, Brugge, Die Keure, 2012, 89-132.

 

Heyvaert A., “Bezit heeft verscheidene titels in M. Storme (ed.), Zakenrecht en zakelijke zekerheden, Gent 1983, 169-195.

 

Grégoire M., “Le modification du Code Civil en ce qui concerne les sûretés réelles mobilières”, in Insolvabilités et garanties, Brussel, Larcier 2014, 9-31.

 

Jansen R., Beschikkingsonbevoegdheid, Antwerpen, Intersentia 2009, 931.

 

Kokelenberg J., “Inpandgeving van handelszaak en andere voorrechten”, in Casman H., Dirix E., De Corte R., De Leval G., Kokelenberg J, Ledoux J.L., Storme M.E., Swennen H., Van Crombrugge S., Van Neste F., Van Oevelen A., Vuye H. (eds.), Het Zakenrecht, absoluut niet een rustig bezit, Kluwer Rechtswetenschappen, Antwerpen 1992, 133-185.

 

Kluyskens A., Beginselen van Burgerlijk Recht – Zakenrecht, Standaard, Gent 1940, 381.

 

Kluyskens A., Voorrechten en hypotheken, Gent, Standaard Boekhandel 1951, 382.

 

Laurent F., Principes de droit civil. Tome XXXII, Bruylant, Brussel 1878, 659.

 

Lecocq P., Manuel de droit des biens, Brussel, Larcier, 2012, 498.

 

Ledoux J.L, Les sûretés réelles -  chronique de jurisprudence, Brussel, Larcier 2003, 187.

 

Massager N., Les bases du droit civil – Tome II – Droit des biens, droits réels, théories des sûretées, Limal, Anthemis 2013, 169.

 

Moretus-Plantin M., Bezitloos pandrecht, Brussel, ICVR 1970,553.

 

Sagaert V., Tilleman B., Verbeke A.L., Vermogensrecht in kortbestek, Antwerpen, Intersentia 2013, 482.

 

Sagaert V., Beginselen van Belgisch Privaatrecht – V – Goederenrecht, Mechelen, Kluwer 2014, 785.

 

Sagaert V., “Enkele pijlers van de Pandwet”, in Centrum voor  Beroepsvervolmaking in de Rechten (ed.), CBR Jaarboek 2013-14, Antwerpen, Intersentia 2014, 61; J. Baeck, “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 53-77.

 

Steennot R., “Algemene regeling van het pand” in in J. Baeck en M. Kruithof (eds.), Het nieuwe zekerheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 27-78.

 

Storme M.E., “Overdracht van roerende goederen, vestiging van pandrecht, eigendomsvoorbehoud: een poging tot systematisatie” in Zakenrecht; absoluut niet een rustig bezit, 1992, 403-510.

 

Storme M.E., Insolventierecht in kortbestek, Gent-Mariakerke, 2011, www.storme.be.

 

Storme M.E., Handboek Vermogensrecht: Goederen- en Insolventierecht – Deel II, Gent-Mariakerke 2010, 811.

 

Strannart A.M., “Les sûretés réelles traditionelles – Développements récents”, in A.-M. strannarts (ed.), Le droit des sûretés, Brussel, Editions Jeune Barreau, 71-128.

 

’T Kind F., Sûretés et principes généraux du droit de poursuite des créanciers, Brussel, Larcier, 2004, 480.

 

Vandenberghe H., Goederenrecht, Leuven Acco 2006, 247.

 

Van Landeghem K.., “Inpandgeving” in Cerfontaine J. en Verougstraete I. (eds.), Wet en duiding: Economisch recht: Deel 5: Bank en Zekerheden, Larcier, Brussel 2014,606-618.

B. Tijdschriftartikelen

 

Baeck J., “Ontbinding en derden: niet storen a.u.b.”, TPR 2009, 689-767.

 

Baeck J., “Commentaar bij artikel 21 Pandwet”, Voorrechten en Hypotheken 2015, 39-42.

 

Baeck J. “Commentaar bij Artikel 24 en 25 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015, 43-46.

 

Baeck J., “Het nieuwe pandrecht”, RW 2015-16, 1209-1222.

 

Becue P., “De wet van 11 juli 2013 met betrekking tot de hervorming van zakelijke zekerheden op roerende goederen (nieuwe Pandwet)”, T. Verz. 2014, 352-386.

 

Bogaerts S. en Sagaert V., “Nieuwe Pandwet: grondige hervorming van zekerheden op roerende goederen”, Balans 2013, 1-4.

 

Boufflette S., “La possession en matière mobilière et l’article 2279 du Code civil”, Revue Generale de droit civil Belge 2009, 75-87.

 

Callebaut J., Uitstel van de inwerkingtreding van het nieuwe pandrecht”, Nieuw notariaal kwartaaltijdschrift 2015, 14-15.

 

Cattaruzza J., “Les grand axes de la réforme des sûretés mobilières”, DBF 2013, 183-194.

 

Cuypers A., “Pand op handelszaak”, T. Not. 1989, 276-316.

 

Cuypers A., “Wet 25 oktober 1919”, in Voorrechten en hypotheken 2007,85.

 

De Coninck J., De voorwaarde in het contractenrecht, Brugge, Die Keure 2007,620.

 

Del Corral J., “Bezit geldt als titel van eigendom”, Not. Fisc. M. 2008, 317-310.

 

Del Corral J., “Zekerheidsrechten – Stand van zaken”, NJW 2014, 578-596.

 

Deltomme L., “De hervorming van de zakelijke zekerheden”, Nieuw Notarieel Kwartaaltijdschrift 2015, 9-17.

 

De Pestel G., “Pand op de handelszaak (Wet van 25 oktober 1919) – Overzicht rechtspraak (1993-1998)”, TBH 2001,383-391.

 

Derijcke W., “La réforme des sûretés réelles mobilières”, TBH 2013, 691-722.

 

Dirix E., “Het vuistpand”, Voorrechten en hypotheken 2001, 25.

 

Dirix E., “Het passief van het faillissement”, in Faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer 2001,1-30.

 

Dirix E., “De wet van 11 juli 2013 betreffende de zakelijke zekerheden op roerende goederen”, Nieuwsbrief Notariaat 2014, 1-6.

 

Dirix E., “België kiest voor een centraal pandregister”, TvL 2014, 21-25.

 

Georges F., “La réforme des sûretés mobilières, Ius en Actores 2013, 59-106.

 

Georges F., “La reforme des sûretés mobilières, Revue de la Faculté de droit de l’Université de Liège 2013, 321-368

 

Hellebuyck E., “Commentaar bij artikel 6 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken OVH 2015, 10.

 

Helsen F., “Belang van openbaar pandregister mag niet onderschat worden”, Juristenkrant 2014, 11.

 

Herbots J.H., Clarysse D., Werckx J., “Overzicht van rechtspraak – bijzondere overeenkomsten”, TPR 1985, 676-962.

 

Heurterre P., “De bewijslast van de (on)deugdelijkheid van het bezit, Not. Fisc. M., 1999, (noot onder Cass. 16 februari 1998), 69-75.

 

Heyvaert A., “Overzicht van rechtspraak 1961-64”, TPR 1975, 107-124.

 

Jansen R., “Algemene systematiek van voorrechten”, TPR 2008, 9-76.

 

Jansen R., “Soms geldt bezit als vermoeden van titel, soms als termijn”, RW 2008-09, 827 (noot onder Cass. 24 september 2009), 826-829.

 

Jansen R., Sagaert V., “Bijzondere voorrechten”, TPR 2012, 1309-1341.

 

Kokelenberg J., “De verantwoording voor de uitbreiding van het voorrecht”, RW 1975-76,667-682.

 

Lamine L., “Artikel 2073 Burgerlijk Wetboek”, in X (ed.) Bijzondere overeenkomsten  Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer 2001, 7.

 

Landuyt S., “Commentaar bij artikel 4 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2014, 53.46-79.

 

Lemiegre S., “Het voorrecht van de verhuuurder”, Mechelen, Kluwer 2005, 125-132.

 

Malekzadem J., “De Pandwet uitgesteld”, RW 2014-15, 722.

 

Moreau-Margrève I., “Heurs et maleurs du gage sur fonds de commerce”, RCJB 1980, 127-171.

 

Pieters J., “Commentaar bij artikel 26-38 Pandwet”, Voorrechten hypotheken 2014, 31-43.

 

Romain F., “De la possession”, JT 2004, 340-341.

 

Steennot R., “De bescherming van de consument bij pandovereenkomsten”, Working Paper Series 2013, 29.

 

Storme M.E., “Paritas Creditorum, voorrang en roerende zekerheden”, TPR 2006, 939-1100.

 

Storme M.E., “Actualia roerende zekerheden”, Themis 2012, Die Keure, Brussel 2015, 95-153.

 

Van Den Broeck C., “Artikel 22 Pandwet”, Voorrechten en hypotheken 2015,21-25.

 

Van Gaeghenborghg G., “Over de samenloop van de niet-betaalde verkoper en de houder van het landbouwvoorrecht”, RW 1993-94, (noot onder Cass. 17 februari 1993), 1025-1028.

 

Vanhove K., “Bezit en revindicatie bij sale en leaseback”, NJW 2003,150-155.

 

Van Kokelenberg J., Sagaert V.,Van Sinay T. en Jansen R., “Zakenrecht – overzicht van rechtspraak (2000-2008)”, TPR  2009, 1123-1721.

 

Van Malleghem F., Van Malleghem L., Van Malleghem H., “Commentaar bij de wet van 15 oktober 1884”, Voorrechten en hypotheken 1997,19.

 

Van Oevelen A., “De zogenaamde subjectieve" goede trouw in het Belgische materiele privaatrecht (in het bijzonder in de materies die het notariaat aanbelangen)”, TPR 1990, 1093-156.

 

Van Oldendeel C.A., “Sûretés mobilières: une reforme en profondeur”, Bull. Ass. 2013, 374-376.

 

X, “Zakelijke zekerheden”, NJW 2013,648-649.

 

X, “Bezitloos pandrecht uitgesteld”, Juristenkrant 2014, 2.

Frankrijk

§1. Wetgeving

 

Code Civil van 21 maart 1804, JO 3 september 1807.

 

Code de Commerce van 10 september 1807, JO 10 september 1807.

 

Code Rural van 7 oktober 1886, JO 14 oktober 1886.

 

Decreet n° 2006-1804 van 23 december 2006 met betrekking op l'application de l'article 2338 du code civil et relatif à la publicité du gage sans dépossession.

§2. Rechtspraak

 

Cass. 28 november 1989, Recueil Dalloz 1991, 43.

 

Reims 30 juni 2008, n° 07/00990, www. dalloz.fr.

§3. Rechtsleer

A. Boeken

 

Atias C., Manuel Droit Civil. Les Biens, Parijs, Litec 2014, 450.

 

Ancel P., “La réforme du droit des sûretés en France” in La réforme du droit privé en France, Brussel, Larcier 2009, 182.

 

Bergel J.L., Bruschi M., Cimamonti S., Traité de droit civil. Les Biens, Parijs, Librairie Générale de Droit et de Jurisprudence 2000, 694.

 

Bourassin M., Brémond V., Jobard-Bachellier M.N., Droit des sûretés, Parijs, Dalloz 2014,

 

Cabrillac M., Mouly C., Cabrillac S., Pétel P., Droit des sûretés, Parijs, Litec 2010, 848.

 

J. Carbonnier, Les biens -  Tome III, Parijs, Presses Universitaires de France, 398.

 

Aynès L., Crocq P., Droit des sûretés, Issy-Les-Moulineaux, LGDJ lextenso éditions 2015, 471.

 

Danos F., Propriété, possession et opposabilité, Parijs, Economica 2007, 534.

 

Dirix E. “La réforme du régime des sûretés en France”, in La réforme du droit privé en France, Brussel, Larcier 2009, 49-56.

 

Dross W., Droit des Biens, Parijs, Montchrestien 2012, 460.

 

Dross W., Les choses, Parijs, LGDJ Lextenso éditions 2012, 982.

 

Esmein P., “Les Biens” in Aubry en Rau, Parijs, Librairies techniques 1961, 434.

 

Jourdain P., “Les biens”, in Marty en Raynaud, Parijs, Dalloz 1995, 563.

 

Larroumet C., Droit Civil -  Tome II – Les biens, droit réels principaux, Parijs, Economica 1985, 602.

 

Legeais D., Sûretés et garanties du crédit, Parijs, LGDJ Lextenso éditions 2011, 620.

 

Malaurie P., L. Aynes, Les Biens, Parijs, Defrénois 2010, 405.

 

Mathieu M.L., Droit Civil. Les Biens, Parijs, Dalloz 2013, 382.

 

Mazeaud H. en Mazeaud L., Mazeaud J. en Chabas F., Biens, Parijs, Montchrestien 1994, 471.

 

Picod Y., Droit des sûretés, Parijs, Presses Universitaires françaises 2011, 501.

 

Picard M., “Les Biens -  Tome III”, in Planiol en Ripert, Parijs, Librérie générale de droit et de jurisprudence 1952, 1032.

 

Reyfrobellet A., C. Denizot, “Fonds de commerce”, Dalloz 2012-2013, 1056.

 

Simler P., Delebecque P., Les sûretés, la publicité foncière, Parijs, Dalloz 2009, 841.

 

Strickler Y., Les Biens, Parijs, Presses Universitaires de France 2006, 536.

 

Terré F., Simler P., Droit Civil. Les Biens, Parijs, Dalloz 2006, 852.

 

Weill A., Terré F., Simler P., Les biens, Parijs, Dalloz 1985, 842.

B. Tijdschriftartikelen

 

Albiges C., Picod Y., “Nantissement”, Repertoire de droit Commercial 2008, 17.

 

Andreu L., “Gage avec dépossession contre gage sans dépossession”, Recueil Dalloz 2012, 1761-1765.

 

Ansaloni G., “Sur l'opposabilité du gage sans dépossession de droit commun”, La Semaine Juridique entreprises et affaires 2009, 1672-1683.

 

Boffa R., L’opposabilité du gage sans dépossession, Chron. 2007, 1161-1169.

 

Bouloc B., “Marchandises données en gage. Marchandises vendues avec clause de réserve de propriété. Préférence du créancier gagiste”, RTD com. 1990, 253.

 

Bourassin M., “La force d’attraction du gage des stocks”, Recueil Dalloz 2013,1363-1370.

 

Bouteiller P., “Le gage de stocks de biens ou de marchandises”, Semaine Juridique Entreprise et Affaires 2006, 5.

 

Crocq P., “Gage”, Répertoire de droit civil 2007, 32.

 

Crocq P., “La nullité relative du gage de la chose d'autrui”, RTD Civil 2008, 519.

 

Damann R., Podeur G., “Le nouveau paysage du droit des sûretés: première étape de la réforme de la fiducie et du gage sans dépossession”, Recueil Dalloz 2008, 2300-2304.

 

Déruppré J., “Nantissement de fonds de commerce”, Repertoire de droit commercial 2000, 22.

 

Dross W., “Le singulier destin de l’article 2279 du Code Civil”, RTD civ. 2006,27-45.

 

Houtcieff B., “Gage Commercial”, Répertoire de droit commercial 2006, 22.

 

Juillet C., “La réforme du gage des stocks”, Recueil Dalloz 2016, 561-566.

 

Juillet C., “Le warrant agricole, les sûretés mobilières spéciales et le droit commun du gage”, Reueil Dalloz 2016, 178-182.

 

Petel-teyssie I., “Une Nouvelle sûreté: le nantissement du fonds agricole" Rev. dr.rural 2006, 16.

Nederland

§1. Wetgeving

 

Boek III, Nieuw Burgerlijk Wetboek van 1 januari 1992, NS  april 1991.

 

Koninklijk Besluit 20 februari 1990.

§2. Rechtspraak

 

Hoge Raad 29 juni 1979, NJ 1980, 133.

§3. Rechtsleer

A. Boeken

 

Asser C., Algemeen goederenrecht, 3-IV, Deventer, Kluwer 2013, 694.

 

Mijnssen F. en Schut G., Bezit, levering en overdracht, Zwolle, W.E.J. Tjeenk Willink Zwolle, 1991, 178.

 

Nieskens-Isphording B.W.M. en. van der Put-Lauwers A.E.M, Derdenbescherming, Deventer, Kluwer 2002, 85.

 

Reehuis W.H.M., Stille verpanding, Arhem, Gouda Quint 1987, 344.

 

Reehuis W.H.M. en Slob E.E., Parlementaire geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek: invoering boeken 3,5 en 6, Deventer, Kluwer 1990, V, 511.

 

Molenaar F., Algemene bepalingen zekerheidsrechten op goederen, Deventer, Kluwer 1992, 76.

 

Reehuis W.H.M.  en Heisterkamp A.H.T, Goederenrecht, Deventer, Kluwer 2006, 823.

 

Reehuis W.H.M., Zwaartepunten van het vermogensrecht, Kluwer, Deventer 2010, 433.

 

Snijders H.J. en Rank-Berenschoot E.B., Goederenrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 651.

 

Steneker A., Pandrecht, Deventer, Kluwer 2012, 209.

B. Tijdschriftartikelen

 

Hamwijk D.J.Y, “Een openbaar register voor bezitloze zekerheidsrechten op roerende zaken: in ieder geval niet belang voor concurrente (handels)crediteur”, TvL 2011, www.navigator.nl.

 

Stein P.A., “Vuistpandrecht en de goede trouw van de pandhouder”, Groene Serie 2015, www.navigator.nl.

 

van Hoof V.J.M., “De bescherming van een vuistpandhouder en retentor tegen een eerder gevestigd stil pandrecht”, NTBR 2013, www.navigator.nl.

Draft common frame of reference

§1. Wetgeving

 

Artikel IX- 2:108 Draft Common Frame of Reference.

 

Artikel VIII.3:101 Draft Common Frame of Reference.

§2. Rechtspraak

 

Hoge Raad 4 april 1986, NJ 1986, 810.

§3. Rechtsleer

A. Boeken

 

Von Bar C. en Clive E., Principles, Definitions and Model Rules of European Private law: Draft Common Frame of Reference (DCFR), 2009,

B. Tijdschriftartikelen

 

Stein P.A., “Bezitloos pandrecht volgens het Draft Common Frame of Reference”, GS Vermogensrecht 2015, www.navigator.nl.

 

Van Vliet L.P.W., “Book VII DCFR: Acquisition and loss of ownership”, NTBR 2011, www.navigator.nl.

 

Salomons A., “The purpose and Coherence of the Rules on Good Faith Acquisition and Acquisitive Prescription in the Draft Common Frame of Reference: A Tale of Two

Universiteit of Hogeschool
Master in de Rechten
Publicatiejaar
2016
Promotor(en)
Vincent Sagaert
Kernwoorden
Share this on: