Impact van bestemming verzekeringsuitkering op toelaatbaarheid vordering

Michiel Roels
Persbericht

Het Hof van Cassatie op de vingers getikt

1. Inleiding

Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege van ons land. Het is bevoegd om rechterlijke uitspraken, die in hoger beroep gewezen werden, te vernietigen wanneer deze niet in overeenstemming zijn met het geldende recht. Hierdoor is het in staat de eenheid in de rechtspraak te bewaren. Het staat als het ware aan de top van de piramidale structuur van de Belgische hoven en rechtbanken.

 

Gezien het maken van een correcte redenering door dit Hof dus cruciaal is, worden zijn uitspraken veelvuldig door rechtsgeleerden onder de loep genomen en bekritiseerd. Het is immers niet de eerste keer dat het Hof van Cassatie de bal volledig misslaat in zijn rechtspraak. Dit valt te betreuren, vermits foutieve redeneringen in grote mate afbreuk doen aan de consistentie binnenin de Belgische rechtsorde. Het behoort tot het takenpakket van een rechtswetenschapper om zo snel mogelijk op dergelijke tegenstrijdigheden te wijzen en hieraan te verhelpen.

In voorliggende bachelorproef (“Impact van bestemming verzekeringsuitkering op toelaatbaarheid vordering”) wordt een arrest van het Hof van Cassatie van 11 december 2020 van naderbij bekeken en toegelicht. Dit werkstuk vormt als het ware een noot bij het voormelde arrest. Het werk draait specifiek rond het vakgebied van het schadevergoedingsrecht, waardoor de bevindingen een vrij ruime toepassing kennen in de praktijk.

In deze scriptie wordt eerst de foutieve gedachtegang van het Hof zelf geduid. Vervolgens wordt ook nog het correcte alternatief voorgesteld aan de hand van een handig schema,  zodat dezelfde fout in de toekomst niet nogmaals gemaakt wordt.

2. De problematiek van het begrip rechtmatig belang

Samenvattend komen de bevindingen binnen de bachelorproef op het onderstaande neer.

In een juridische procedure kunnen twee procedurele fases onderscheiden worden. In het behandelde arrest lijkt het Hof het onderscheid hiertussen niet al te scherp te handhaven. Hierdoor begaat het een cruciale fout, waardoor haar redenering geen stand houdt.

Ten eerste is er de fase van de toelaatbaarheid van de ingestelde vordering. Hierin wordt nagegaan of de eiser op geldige wijze diens vordering aanhangig maakte bij de betrokken magistraat. Zo zal een verzoeker bijvoorbeeld niet over het recht beschikken om een vordering aanhangig te maken wanneer de verjaringstermijn reeds verstreken is of de aangezochte rechter onbevoegd is. De rechter spreekt zich dus nog niet uit over het bestaan van het recht dat in de vordering vervat zit, noch over een eventuele schending van dat recht.

Ten tweede zal de rechter tot de beoordeling van de gegrondheid van de vordering overgaan. Pas in deze fase – wanneer de toelaatbaarheid van de eis dus reeds vastgesteld werd – oordeelt de rechter over het bestaan en de eventuele schending van het recht waarvan de verzoeker de naleving nastreeft. Specifiek voor wat een aansprakelijkheidsvordering betreft, zal in deze stand van de procedure onderzocht worden of de voorwaarden voor aansprakelijkheid allen vervuld zijn. Zo wordt nagegaan of de beweerde schadeverwekkende handeling, doorgaans een fout, werkelijk plaatsvond. Tevens zal bewijs van het bestaan en de omvang van de schade geleverd moeten worden. Tot slot moet aangetoond worden dat de fout effectief een oorzaak uitmaakte in de totstandkoming van de concreet geleden schade, ook wel het causaal of oorzakelijk verband genoemd.

In een aansprakelijkheidsprocedure is aan beide fases gemeenschappelijk dat er zich een voorwaarde van rechtmatig belang stelt. Met andere woorden, wanneer het rechtmatig belang in een van beide fases van de procedure ontbreekt zal de vordering stranden.

Voor wat de toelaatbaarheid betreft, is vereist dat de verzoeker een rechtmatig belang heeft bij het instellen van de schadeclaim. Voor wat de gegrondheid betreft, zit de vereiste van rechtmatig belang verscholen in de definitie van het schade-begrip. Schade kan immers omschreven worden als iedere krenking van een rechtmatig belang dat met een voldoende mate van zekerheid vaststaat. Uit deze definitie kan afgeleid worden dat de aanwezigheid van een rechtmatig belang een voorwaarde is opdat van schade sprake zou zijn. Het optreden van enige schade vormt op zich dan weer een voorwaarde voor het slagen van de schadeclaim.

De moeilijkheid zit hem nu net in de invulling van het begrip “rechtmatig belang”. Deze interpretatie verschilt immers in beide procedurele fasen, zodat enige oplettendheid van de betrokken rechter geboden is. Het is dit nuanceverschil dat ook het Hof van Cassatie over het hoofd zag, waardoor het de mist inging bij zijn uitspraak van 11 december 2020.

In de voorliggende zaak wees het Hof een regresvordering van een verzekeringsmaatschappij af wegens afwezigheid van het vereiste rechtmatig belang. De verzekeringsmaatschappij kende eerder immers een verzekeringsuitkering toe aan diens cliënt wegens het afbranden van een onvergunde chalet. Volgens het Hof ontbrak het rechtmatig belang in hoofde van de verzekeringsmaatschappij om op geldige wijze een vordering in rechte te kunnen instellen ten aanzien van de aansprakelijke derde, omdat de cliënt in tussentijd de chalet reeds had heropgebouwd met de ontvangen vergoeding. Het Hof wees de vordering reeds in de fase van de toelaatbaarheid af. Zo werd een invulling aan het belangenbegrip toegeschreven zoals gebruikelijk is in de fase van de gegrondheid, terwijl men zich nog in de fase van de toelaatbaarheid bevond. Ten gevolge van deze foutieve redenering werd de claim in een te vroeg stadium van de procedure afgewezen.

 

Om soortgelijke problemen hieromtrent in de toekomst te vermijden werd een overzichtelijk kader in de bachelorproef opgenomen (Figuur 2 van de scriptie). Dit kader biedt een leidraad voor magistraten die een gelijkaardige redenering dienen te maken.

image 476

3. Een vinger op de wonde: invulling rechtmatigheidsbegrip

Tot slot wordt ook nog even de vinger op de wonde gelegd van een ander prangend probleem binnen het huidige Belgische aansprakelijkheidsrecht, met name de invulling van het begrip “rechtmatig” in het kader van de definiëring van het schade-begrip. Een sluitende oplossing voor deze problematiek zou het voorwerp van de scriptie ruimschoots overschreden hebben. Wel is het nuttig erop te wijzen dat een oplossing zich opdringt. De wetgever lijkt immers onvoldoende te beseffen dat dit een lacune vormt in het huidige recht, gezien hier niet aan verholpen wordt in het Voorstel Nieuw Aansprakelijkheidsrecht (Boek 5 Burgerlijk Wetboek). Dit valt ten zeerste te betreuren.

Bibliografie
  • P. VANLERSBERGHE, "Art. 18 Ger.W." in X., Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2002.
  • P. VANLERSBERGHE, "Art. 18 Ger.W." in X., Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2002.
  • G. JOCQUE, "Tijdsverloop en schadevergoeding", TPR 2016, afl. 4.
  • S. BEERNAERT, "Het belang als ontvankelijkheidsvereiste bij de gewone rechter, de Raad van State en het Arbitragehof", P&B 2000.
  • VON IHERING, Esprit du droit romain, IV.

  • M.E. STORME, “Procesrechtelijke knelpunten bij de geldendmaking van rechten uit aansprakelijkheid voor de burgerlijke rechter, in het bijzonder belang, hoedanigheid en rechtsopvolging”, in M. STORME (ed.), Recht halen uit aansprakelijkheid, Gent, Mys en Breesch, 1993.

  • R. DE CORTE, “Hoe autonoom is het procesrecht?”.

  • A. VAN GELDER, “Hoe geraak ik aan de grond? De sanctieregeling in het gerechtelijk recht”, in De vereenvoudiging en versnelling van het burgerlijk proces, ed. H. GEINGER, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1984.

  • P. VAN ORSHOVEN, “Niet-ontvankelijkheid, nietigheid, verval en andere wolfijzers en schietgeweren van het burgerlijk procesrecht”, in Gerechtelijk Privaatrecht. Academiejaar 2000-2001, Vormingsonderdeel I, ed. P. VAN ORSHOVEN, Themis, Brugge, Die Keure, 2000.

  • P. VANLERSBERGHE, "Art. 17 Ger.W" in X., Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 2002.

  • C. VAN REEPINGHEN, “Verslag over de gerechtelijke hervorming”, Pasin. 1967.

  • B. MAES, Inleiding tot het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 2001.

  • G. CLOSSET-MARCHAL, “Exceptions de nullité, fins de non recevoir et violation des règles touchant à l’organisation judiciaire”, R.C.J.B. 1995.

  • J. VERLINDEN, "Het belang als ontvankelijkheidsvoorwaarde voor de rechtsvordering (art. 17 en 18 Ger. W.)", Jura Falc. 1987-88

  • M. STORME en R. DE CORTE, Handleiding van gerechtelijk recht, Gent, gestencilde uitgave, 1973.

  • H. BOCKEN en B. DEMEULENAERE, “The Defense of Collective Interests in the Belgian Civil Procedure”, in X., Effectiveness of judicial protection and the constitutional order. Belgian report at the II international congress of procedural law, Part XI, Deventer, Kluwer, 1983.

  • VAN COMPERNOLLE, Le droit d’action en justice des groupements, Brussel, Larcier, 1972.

  • E. GUTT, J. LINSMEAU, “Examen de jurisprudence (1971-1978), Droit judiciaire privé”, R.C.B.J., 1980.

  • H. SOLUS, en R. PERROT, Droit judiciaire privé 1. Introduction. Notions Fondamentales. Organisation judicaire, Parijs, Sirley, 1961.

  • S. VOET, “Belang (en hoedanigheid) als voorwaarde(n) van de burgerlijke rechtsvordering: een update en knelpunten inzake collectief procederen” in Vlaamse Conferentie bij de Balie te Gent (ed.), Actualia gerechtelijk recht, Gent, Larcier, 2008.

  • M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009.

  • P. DAUW, Burgerlijk procesrecht. Basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010.

  • A. FETTWEIS, Manuel de procédure civile, Faculté de droit, d’économie et de sciences sociales de Liège, 1985.

  • J. LAENENS, K. BROECKX, D. SCHEERS, P. THIRIAR, Handboek gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2008.

  • B. MAES, Overzicht van het gerechtelijk privaatrecht, Brugge, Die Keure, 1996.

  • H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht - Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, II, Brugge, die Keure, 2014.

  • G. JOCQUE, "[Hervorming van het aansprakelijkheidsrecht] Schade en gevolgen van aansprakelijkheid", TPR 2021.

  • P. DELVAUX, “Les recours subrogatoires de l’assureur”, in X, Questions de droit des assurances, Luik, Éditions du Jeune barreau de Liège, 1996.

  • D. DE MAESENEIRE, Assurance contre l’incendie – Technique et aspects pratiques, Brussel, Kluwer, 2003.

  • J.-L. FAGNART, Droit privé des assurances terrestres – Principes généraux, Waterloo, Kluwer, 2011.

  • M. FONTAINE, Droit des assurances, Brussel, Larcier, 2010. 

  • L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008.

  • P. VAN OMMESLAGHE, “Le paiement avec subrogation et le droit des assurances”, in X, Mélanges Philippe Gérard, Brussel, Bruylant, 2002.

  • J. WILDEMEERSCH en J. LOLY, “La subrogation de l’assureur”, in C. EYBEN en C. VERDURE, Les recours de l’assureur, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2009.

  • I. CLAEYS en L. VAN VALCKENBORGH, "Onverschuldigde betaling", TPR 2017.

  • I. CLAEYS en L. VAN VALCKENBORGH, "Ongerechtvaardigde verrijking", TPR 2017.

  • T. MEURS, “Artikel 41 Wet Landverzekeringsovereenkomst: omvang van het subrogatierecht van de verzekeraar en mogelijkheid van subrogatoire vordering tegen de eigen verzekerde”, DAOR 2013.

  • P. COLLE, Algemene beginselen van het Belgische verzekeringsrecht, II dln., Antwerpen, Intersentia, 2019.

Universiteit of Hogeschool
Bachelor of laws in de rechten
Publicatiejaar
2022
Promotor(en)
Professor dr. Marc Kruithof
Kernwoorden
Share this on: