De ambtshalve toepassing van het Europees consumentenrecht

Marijke
Frosch

Europeanisatie door de rechtspraak - Oneerlijk beding, en nu?

Een nieuw mobiel abonnement, die leuke schoenen online en altijd maar die vervelende voorwaarden die gelezen en goedgekeurd moeten worden. Een hoop juridische bewoordingen, maar wat er nu echt staat en wat de gevolgen van het ondertekenen van die overeenkomst zijn is niet altijd even duidelijk. Herkenbaar? Als consument sluit je steeds een overeenkomst met voorwaarden. Hoewel deze meestal geen betwistingen opwerpen kan het voorkomen dat je soms toch ineens oog in oog staat met het recht. Hoeveel bescherming moet je als consument krijgen of had je gewoon beter moeten weten?

De Europese wetgever tracht daarom de consumentenwetgeving te harmoniseren, zodat overal dezelfde bescherming geboden kan worden. Een eerste stap in die richting was de richtlijn 93/13, ook wel bekend als de oneerlijke bedingen richtlijn. Deze richtlijn had tot bedoeling de interne markt tot stand te brengen en tegelijkertijd de consument te beschermen tegen oneerlijke bedingen.

Het moet gaan over een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld. Er is pas sprake van een oneerlijk beding wanneer het beding voorkomt op de lijst van onrechtmatige bedingen ofwel in strijd is met de goeder trouw en/of een aanzienlijk onevenwicht met zich meebrengt (de open norm). Dus wanneer de rechter op deze wijze het bestaan van een oneerlijk beding vaststelt volgt uit artikel 6, 1e lid dat dit de consument niet zal binden. Deze sanctie zal door de nationale rechter concreet, doeltreffend en met geschikte middelen moeten worden ingevuld.

Wat deze middelen juist zijn werd niet verduidelijkt en dus bestaat er geen artikel dat voorziet in een ambtshalve toetsingsplicht.

Daarom was de vraag die aanleiding gaf tot een reeks arresten de volgende; Dient de rechter algemene voorwaarden op onrechtmatige bedingen te toetsen of moet de consument uitdrukkelijk de vernietigbaarheid inroepen?

Met het arrest Océano opende het Hof het debat omtrent de reikwijdte v/d bescherming, met name of er een ambtshalve toets nodig/verplicht om de geboden bescherming te garanderen. In de navolgende arresten, Cofidis en Mostaza Claro heeft het Hof de ambtshalve bevoegdheid tot een plicht verheven, maar dit geeft toch een aantal knelpunten.

  1. Ambtshalve plicht in alle richtlijnen?

Het bleef immers onduidelijk of het Hof de bedoeling had gehad deze ambtshalve plicht door te trekken naar alle richtlijnen. Dit idee werd door het Hof afgevoerd in het arrest Van Der Weerd, maar met de zaken Rampion en Martin Martin lijkt het Hof door haar bewoordingen de plicht tot ambtshalve toetsing toch door te trekken naar de andere consument beschermende richtlijnen. In het licht van het doel en strekking v/d consument beschermende richtlijnen is het dan ook aannemelijk dat het Hof dit voor ogen had.

  1. Wilsautonomie?

Dat het sluiten van contracten en dus juridische verhoudingen noodzakelijk is voor het tot stand brengen van een interne markt is logisch. Desondanks lijkt de dwingende wetgeving die volgt uit de richtlijn de vrijheid om de inhoud van een overeenkomst te bepalen te beperken. Enige nuance volgt na het arrest Pannon, nu dat de consument een medezeggenschap werd toegekend, waardoor hij goed geïnformeerd afstand kan doen v/d toegekende bescherming. Dit is anders voor de andere contracterende partij, de verkoper. Een overeenkomst kan de verkoper ook schaden bijvoorbeeld, wanneer de overeenkomst blijft gehandhaafd zonder de oneerlijke bedingen. De beperking v/d wilsautonomie is echter mijn inziens noodzakelijk om de consument adequaat te kunnen beschermen en bovendien de richtlijn is er niet op gericht op de verkoper te beschermen. In België geeft dit een probleem omtrent de sanctionering van een oneerlijk beding. Hier bestaat er een tweedeling tussen een absolute en een relatieve nietigheid, waarbij enkel de absolute nietigheid ambtshalve kan opgeworpen worden door de rechter, alsook door de partijen. De verkoper kan dus ook genieten v/d aan de consument geboden bescherming ten nadele v/d consument. Een nieuw sanctioneringsmechanisme is vereist om aan de noden v/d rechtspraak van het Hof te kunnen voldoen.

  1. Is de richtlijn van openbare orde?

Gezien de grote invloed van het Hof op de nationale wetgeving inzake onrechtmatige bedingen kan de vraag rijzen of de richtlijn al dan niet van openbare orde is. In de zaken Van Schijndel en Vander Weerd lijkt het Hof hier eerder terughoudend in te zijn. Al lijken de gevolgen v/d richtlijn eerder aansluiten bij een openbaar orde karakter, in plaats van een dwingende bepaling.

  1. Ondergeschikt nationaal recht?

In het licht van het voorgaande rijst de vraag in hoeverre het nationale recht nog belang heeft op het vlak van consumentenbescherming. Met andere woorden heeft België nog procedurele autonomie? In het arrest Cassis de Dijon werden de klassieke onderdelen v/d procedurele autonomie al beperkt. De ambtshalve plicht om in te grijpen zorgt ervoor dat andersluidende nationale procedureregels op grond van voorrang van het Gemeenschapsrecht achterwege moeten blijven. Maar het Hof heeft in de arresten Van Schijndel en Peterbroeck de bevoegdheid v/d rechter om ambtshalve in te grijpen beperkt. Enkel uitzonderlijk, dus wanneer de openbare orde dit vereist, zal de rechter ambtshalve kunnen optreden.

Het Hof verduidelijkte in Pannon, Pénzügy, Pereničová en Banesto, de reikwijdte v/d plicht, maar hier is er een knelpunt met het ultra-petita verbod dat in België de rol v/d rechter tempert. Nauw samenhangend is ook het beginsel van partijautonomie, waarbij het initiatief voor een procedure bij partijen ligt. Zeker in cassatie vormt dit een probleem, aangezien deze enkel rekening mag houden met de reeds voorliggende feiten. Het nationale recht zal hier dus ook een stapje opzij moeten doen, alvorens conform te zijn aan de rechtspraak van het Hof.

Kortom, de ambtshalve plicht heeft een verregaande impact op de nationale wetgeving van lidstaten. Zodanig dat er sprake is van een Europeanisatie door de rechtspraak. Mijn inziens is het Hof in haar voornemen de consument te beschermen zeer ver gegaan in haar manier van ‘interpreteren’ door het geven van aanwijzingen, eerder dan interpreteren. Het is dan ook maar de vraag of het nodig is geweest om te raken aan traditionele beginselen van het nationale recht, zoals het lijdelijkheidsbeginsel en de partijautonomie, teneinde de consument te beschermen.

Download scriptie (726.62 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2013