De galerie voor de hedendaagse kunst. Brussel als case study.

Lotte
De Voeght

De galerie voor hedendaagse kunst

 

Over de hedendaagse kunstwereld doen wilde verhalen de ronde over blinde speculaties, machtsvertoon en prestige, het lanceren van artiesten, het managen van de kunst en groot geldgewin. De kunstmarkt, en daarmee ook de kunst zelf, lijken manipuleerbaar door de invloed van toonaangevende verzamelaars en galeriehouders zoals een Charles Saatchi. Het Britse kunstcircuit beleefde onlangs nog koortsachtige momenten toen ’s werelds meest spraakmakende verzamelaar aankondigde een deel van zijn collectie te willen verkopen, waaronder de door hem de hemel in geprezen Damien Hirst en Marc Quinn. Deze kunstenaars, die sinds het begin van de jaren 1990 door de peetvader van de British Art waren gepromoot, worden nu door Saatchi verkocht en lopen hierdoor het risico dat hun marktwaarde keldert. Ligt het lot van de kunstenaars dan volledig in handen van de galeriehouders en de rijken der aarde? Is de kunstenaar een willoos slachtoffer, een speelbal in handen van diegenen die bepalen wat kunst is en wat niet? Of zijn de kunstenaars in staat hun prijs autonoom te bepalen en het grote geld zelf binnen te rijven? Geen van beide is waarschijnlijk volledig waar en er is nood aan nuancering.

 

Een kunstmarkt waarin de kunsthandelaars de touwtjes in handen hebben, ontstond al in het begin van de twintigste eeuw. De historische avant-garde, die wilde breken met de officiële academische kunst, keerde ook de bourgeois salons de rug toe. De nieuwe onafhankelijke kunst had dus een alternatieve autonome infrastructuur nodig, een rol die de avant-gardegalerieën op zich namen. De veranderde maatschappij en de evoluties binnen de kunstwereld hebben vanzelfsprekend de kunstmarkt, en dus ook het galeriewezen, getekend. Is in tijden waarin de kunstenaar zijn eigen manager is geworden, nog wel een rol weggelegd voor de ooit zo invloedrijke galerie? Heeft een zelfstandige kunstenaar die zich professioneel weet te organiseren, ondernemend is en bewust van zijn sociaal statuut, nog wel nood aan een ondersteunend netwerk?

Kunstenaars zien hun werk liever als een instrument voor communicatie en als een object voor discours, dan als handelswaar op de (kunst)markt. Toch blijft een kunstwerk tot op zekere hoogte afhankelijk van zijn objectivering. In deze context zal de privé-galerie een rol spelen, niet alleen als economische flank maar ook als schakel in een bredere infrastructuur. Als intermediair orgaan binnen de kunstmarkt is de galerie in staat de esthetische waarde van een kunstwerk om te zetten in monetaire waarde. De galerie biedt financiële zekerheid aan haar kunstenaars zonder echter terug te vallen op het vroegere systeem van patronage. Het feit dat bij de galerie de grens vervaagt tussen esthetische belangen en commercie, verklaart haar ambivalente en soms tegenstrijdige plaats binnen de artistieke wereld.

De galerie is het middelpunt van de promotiecampagne van individuele kunstenaars, draagt bij tot de profilering van de nieuwe artistieke tendensen en is het zenuwcentrum van het kunstkritische debat waarin jonge kunstenaars gemaakt of gekraakt worden. De kunsthandelaar ‘creëert’ een publiek voor de kunst die hij tentoonstelt en verhandelt. Sinds de moderniteit domineren het subjectieve oordeel en de persoonlijke smaak van de experts, en de waarde van een kunstwerk wordt ‘geconstrueerd’ op basis van de kwaliteitsoordelen van de ‘decision makers’.

De waarde van een kunstenaar wordt dus mee opgebouwd door een aantal sociale referenten: welke galerie vertegenwoordigt de kunstenaar, welke verzamelaar koopt hem en welke critici beoordelen zijn werk? De galerie is zodoende ook als institutionele context fundamenteel. Zij fungeert als platform voor de verschillende protagonisten van de kunstmarkt. Handelaars, verzamelaars, kunstcritici, artiesten, museummedewerkers en curators interageren met elkaar binnen de galerie. De private verzamelaar is niet alleen de belangrijkste klant van het artistiek- innovatieve galeriecircuit, hij wint ook meer en meer aan betekenis als actieve en geëngageerde promotor van de eigentijdse kunst. Elke galerie zal ook direct of indirect relaties onderhouden met één of meerdere kunstcritici die via de pers de markt klaarstomen voor de kunstenaars van die galerie. De kunstcriticus reflecteert over de gangbare concepties over kunst en brengt de communicatie tussen de kunstenaar en zijn publiek onder woorden.

De markt voor hedendaagse kunst heeft een mondiaal karakter gekregen. Deze ontwikkeling heeft een symbolische consequentie, namelijk dat internationalisering en buitenlandse erkenning garant staan voor kwaliteit. Niet alleen de kunstenaars maar ook de galerieën ondervinden hierdoor een sterke druk om op wereldschaal te opereren. Ondanks hun toenemende onafhankelijkheid is het meestal toch onder de vleugels van de galerie dat de kunstenaars zich in het buitenland wagen.

De galerie fungeert nog als bemiddelaar op een ander domein, namelijk als intermediair tussen de private en de publieke sector: de overheid en de musea. Hoewel de relatie tussen de officiële musea en de privé-galerieën moeizaam verloopt, zijn beide partijen afhankelijk van elkaar. Het museum is de laatste halte van het kunstwerk dat oorspronkelijk door de kunsthandelaar in circulatie werd gebracht. Het museum kan de ‘context’ scheppen en het kunstwerk de institutionele erkenning geven die de galerie wegens haar private karakter nooit zal kunnen bieden. Evenals het museum negeert ook de overheid vaak het belang van de privé-galerie. Het beleid is vooral gericht op het stimuleren van het aanbod en de kunstproductie maar er is relatief weinig aandacht voor de vraagzijde van de beeldende kunstwereld.

De vraag wordt dikwijls gesteld of er nog wel nood is aan de expositieruimten van de privé-galerieën nu ook niet-commerciële instellingen gelijkaardige initiatieven verwezenlijken. Wordt de galerie niet gereduceerd tot agentschap of impresario, nu de kunstenaar zijn promotie in eigen handen blijkt te nemen? Volgens sommigen is het principe van de galerie als belangrijkste schakel tussen kunstenaar en publiek zelfs grotendeels een anachronisme geworden. Niet alleen in het creëren van de bestaansvoorwaarden van kunst maar ook in de verankering van de hedendaagse kunst blijft de galerie echter een niet te onderschatten functie vervullen. De galerie schept het materiële, intellectuele en sociale kader waarbinnen de kunst zich kan vormen en kan evolueren. Hierdoor heeft de galerie dus ook belang binnen de gediversifieerde structuur van de ‘kunst’ als instituut. De galerie stimuleert niet enkel individuele kunstenaars in hun artistieke ontwikkeling, maar stelt zich ook als taak de maatschappelijke, ideologische en financiële basis te leggen die het bestaan van hedendaagse kunst garandeert. De rol van de galerie binnen het artistieke landschap is dus nog lang niet uitgespeeld.

 

Bibliografie

Bronnen

 

Onuitgegeven bronnen

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Catherine Bastide’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 30-31.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Jan Mot’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse            kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 32-     33.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Marijke Schreurs’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 34-36.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Anne Hoste van Galerie Xavier Hufkens’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 37-38.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Yves Cornette van Galerie P’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 39-40.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met medewerker van Galerie Drantmann’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 41-42.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Pascal Polar’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 43-44.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met James van Damme’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 45.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met medewerker van de Crown Gallery’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 46-47.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met medewerker van galerie Windows’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 50-51.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Fred Lanzenberg’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 52-53.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Bernard Prévot van de Damasquine Gallery’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 54-55.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Françoise Baronian’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 56-57.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Jérôme Jacobs van Aeroplastics Contemporary’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 58-59.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met medewerker van Galerie Meert Rihoux’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 60-61.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met medewerker van Les Témoins Oculistes’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 62-63.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Marie-Ange Bouché en Alain Petitpierre van Galerie 2016’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 64-65.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Marin Kasimir’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 67-68.

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Koen Wastijn’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 69.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Filip Francis’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 70.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Christine Jamart, hoofdredacteur van L’Art Même’, in idem             De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 72-73.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Claude Lorent van het Paleis voor Schone Kunsten’, in idem           De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 74-76.

 

T. Cardon de Lichtbuer, ‘Interview met Wim Toebosch, medewerker van AAA’, in idem De Brusselse galerijen voor hedendaagse kunst. Een algemeen overzicht (Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002) 77.

 

B. De Baere, W. Peeters, A. Pontégnie, E. Gonzalez-Sancho, F. De Beir, M. Cristiani en P. Gielen     tijdens het debat ‘Private collection – public connection’ op artbrussels 2005.

 

B. De Baere, W. Peeters, C. Dercon, M. Neff, E. Opsomer en G. Robijns tijdens het debat ‘How trade          can adapt to artists’ op artbrussels 2005.

 

Uitgegeven bronnen

 

R. Avermaete, Herinneringen uit het kunstleven 1918-1940 I: het avontuur van de ‘Lumière’- groep  (Brussel 1952).

 

R. Avermaete, Herinneringen uit het kunstleven 1918-1940 II: tochten in de artistieke jungle (Brussel 1954).

 

R. Avermaete, Herinneringen uit het kunstleven 1918-1940 III: van specialisten, kenners, pedagogen en andere artiesten (Brussel 1955).

 

G. de Ferrari, ‘Interview with Arne Glimcher’, in P. Andriesse, Artgallery exhibiting. The gallery as a vehicle for Art (Amsterdam 1996) 201-204.

 

A. de Ridder, ‘Nos Commentaires’,  Sélection. Bulletin de la vie artistique, 5 (1926) 236.

 

M. Dumas, ‘From one dirty place to another. The 7 year itch’, in P. Andriesse, Artgallery exhibiting The gallery as a vehicle for Art (Amsterdam 1996) 176-177.

 

T. Gubbels, I. Janssen en B. Weenink, ‘Show me the colour of your money… Een rondetafelgesprek over de marktgerichtheid van galeries in Nederland’, in T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001)  51-64.

 

E. Langui, Het expressionisme in België (Brussel 1970).

 

‘L’Art, l’Argent et le Public’, Le Centaure. Chronique artistique, 2 (1927-1928) 1-3.

 

F.T. Marinetti, ‘Futuristisch manifest’, in: F. Drijkoningen, J. Fontijn en M. Grygar, Historische avant- garde: programmatische teksten van het Italiaans futurisme, het Russisch futurisme, dada, het constructivisme, het surrealisme, het Tsjechisch poëtisme (Amsterdam 1982) 67-71.

 

‘Mécène d’hier et marchand d’aujourd’hui’, Le Centaure. Chronique artistique, 3 (1928-1929) 1-3.

 

J. Milo, Vie et survie du « Centaure »  (Brussel 1980).

 

J. Tilton, ‘Points on Dealer Artist Relationship. What the Dealer gets’, in P. Andriesse, Artgallery exhibiting. The gallery as a vehicle for Art (Amsterdam 1996) 162-163.

 

T. Tzara, ‘Dadamanifest’, in: F. Drijkoningen, J. Fontijn en M. Grygar, Historische avant-garde: programmatische teksten van het Italiaans futurisme, het Russisch futurisme, dada, het constructivisme, het surrealisme, het Tsjechisch poëtisme (Amsterdam 1982) 170-179.

 

P.-G. van Hecke en E. Langui, Gustave de Smet, sa vie et son oeuvre (Brussel 1945).

 

Literatuur

 

H. Abbing, ‘Over de (on)mogelijkheid van kunsteconomie’, in T. Bevers, A. Van Den Braembussche          en B.J.             Langenberg, De Kunstwereld. Productie, distributie en receptie in de wereld van kunst en cultuur (Hilversum 1993) 21-40.

 

H. Abbing, ‘De symbiotische verhouding tussen overheid en beeldendekunstmarkt’, in T. Gubbels en          G. Voolstra, Visies op beleid en markt: overheidsbeleid en de particuliere markt voor       beeldende kunst (Amsterdam 1998) 25-39.

 

H. Abbing, Why are Artists Poor. The Exceptional Economy of the Arts (Amsterdam 2002).

 

B. Altshuler, The avant-garde in exhibition. New art in the 20th century (New York 1994).

 

P. Andriesse, Artgallery exhibiting. The gallery as a vehicle for Art (Amsterdam 1996).

 

M. Babias, ‘Galerienkiller’, in P. Andriesse, Artgallery exhibiting. The gallery as a vehicle for Art (Amsterdam 1996) 57-65.

 

H.S. Becker, Art Worlds (Berkeley 1982).

 

D. Bell, The Cultural Contradictions of Capitalism (Londen 1976).

 

F. Benhamou, Les galeries d’art contemporain en France: Portrait et enjeux dans un marché mondialisé (Parijs 2001).

 

D. Berger, D. Collard e.a., Nachtraven: het uitgangsleven in Brussel van 1830 tot 1940 (Brussel 1987).

 

T. Bevers, A. Van Den Braembussche en B.J. Langenberg, De Kunstwereld. Productie, distributie en receptie in de wereld van kunst en cultuur (Hilversum 1993).

 

T. Bevers, Georganiseerde cultuur. De rol van overheid en markt in de kunstwereld (Bussum 1993).

 

T. Bevers, ‘Het kunstwetenschappelijk perspectief’, in T. Bevers, A. Van Den Braembussche en B.J. Langenberg, De Kunstwereld. Productie, distributie en receptie in de wereld van kunst en cultuur (Hilversum 1993) 9-20.

 

F. Bex, Kunst in België na 1975 (Antwerpen 2001).

F. Bex, ‘Wel en wee van de Belgische kunst van 1975 tot 2000: feiten en meningen’, in F. Bex, Kunst in België na 1975 (Antwerpen 2001) 10-29.

 

C. Billen, ‘Brussel in de 20e eeuw’, in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000)          219-229.

 

M. Bloemheuvel, ‘Exhibiting in Motion’, in P. Andriesse, Artgallery exhibiting. The gallery as a vehicle for Art (Amsterdam 1996) 997-100.

 

W. Bongard, Is moderne kunst corrupt? (Den Haag 1976).

 

P. Bourdieu, La distinction: critique sociale du jugement (Parijs 1979).

 

P. Bourdieu, Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip (Amsterdam 1989).

 

N. Broucke, ‘Kunst en leven in de brouwerij’, in De Morgen (5 september 2003).

 

N. Broucke, ‘Kunst voor ieders beurs’, in De Morgen (5 april 2004).

 

N. Broucke, ‘Saatchi bekeert zich tot de schilderkunst’, in De Morgen (27 januari 2005).

 

N. Broucke, ‘Twee miljoen winst voor “bloedhoofd” van Marc Quinn. Saatchi doet belangrijk deel van zijn verzameling van de hand’, in De Morgen (22 april 2005).

 

P. Bürger, Theory of the avant-garde (Manchester 1984).

 

J.F.Buyck, ‘Het Vlaamse Expressionisme tijdens het Interbellum: een terreinverkenning’, Museummagazine KMSKA, 7 (1987) 24-35.

 

M. Bystryn, ‘Art Galleries as Gatekeepers. The case of the Abstract Expressionists’, in Social Research, 45 (zomer 1978) 390-408.

 

P. Cabanne, L’ Epopée du Cubisme (Parijs 1963).

X. Canonne, ‘Trefpunt van het surrealisme’, in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000)263-273.

 

(Eindverhandeling Vrije Universiteit Brussel, 2001-2002).

 

J. Claes, S. Daems, N. D’hulst e.a., De dans met de werkelijkheid. Over kunst in de cultuur (Leuven 1992).

 

T. Claes, L. Vanhoyland en P. Vanrobays, Beleidsbevraging Beeldende Kunst (Hasselt 1997).

 

T.J. Clark, Farewell to an idea: Episodes from a History of Modernism (New Haven en Londen 1999).

 

L. Compernolle, ‘Chronologie’, in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000) 321-        324.

 

L. Coppet en A. Jones, The Art Dealers: The Powers Behind the Scene Tell How the Art World Really          Works             (New York 1984).

 

D. Crane, The Transformation of the Avant-Garde. The New York art world 1940 –1985 (Chicago 1987).

 

M. Daamen, ‘Lekker veel markt’, in T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001) 65-68.

 

W. Daenen, ‘Belgische, discrete Saatchi’s’, in De Morgen (21 december 2004).

 

A. Danto, ‘The Artworld’, in The Journal of Philosophy, 61 (1964) 571-584.

 

B. De Baere en H. Bounameaux, Contemporary Art in Belgium 2005 (Brussel 2005).

 

L. De Deyne, ‘Chronologie’, in F. Bex, Kunst in België na 1975 (Antwerpen 2001) 196-402.

 

C. Delhaye, De avant-garde: aanval op de burgerlijke institutie kunst: een literatuurstudie (Leuven  1986).

 

F. Demaegd, ‘De galerie en het kunstbeleid in Vlaanderen’, in T. Claes, L. Vanhoyland en P. Vanrobays, Beleidsbevraging Beeldende Kunst (Hasselt 1997).

 

V. Devillez, ‘Het museum en het culturele leven in Brussel’, in M. Van Kalck, De Koninklijke Musea          voor Schone Kunsten van België. Twee eeuwen geschiedenis (Brussel 2003) vol II, 565-571.

 

L. De Voeght, Kunst te koop. De Brusselse avant-gardegalerie 1919-1932 (Licentieverhandeling KULeuven 2003-2004).

 

F. de Vree, ‘Zero, pop en Marcel Broodthaers’, in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000) 293-305.

 

Y. De Vresse, ‘Uit de kleren voor de kunst. Galeriehoudster Maria Mineta protesteert open en bloot             tegen alleenheerschappij conceptuele kunst’, in Brussel Deze Week (14 april 2005) 2-3.

 

G. Dickie, Art and the Aesthetic: An Institutional Analysis (New York 1975).

 

M. Draguet, ‘Het museum voor hedendaagse kunst: een opengebarsten experiment’, in F. Bex, Kunst           in België na 1975 (Antwerpen 2001) 180-195.

 

F. Drijkoningen, J. Fontijn en M. Grygar, Historische avant-garde: programmatische teksten van het           Italiaans futurisme, het Russisch futurisme, dada, het constructivisme, het surrealisme, het      Tsjechisch poëtisme (Amsterdam 1982).

 

W. Elias, ‘De functie van het museum in de huidige samenleving’, in J. Swinnen, W. Elias en J. Lambrechts, Welke richting uit met het museumbeleid in Vlaanderen? (Antwerpen 1990) 11-14.

 

M.G. Fitzgerald, Making modernism. Picasso and the creation of the market for twenthieth century art         (New York 1995).

 

B.S Frey en W.W. Pommerehne, Muses and Markets: Explorations in the Economics of the Arts (Oxford 1989).

 

P. Gielen, Kunst in netwerken. Artistieke selecties in de hedendaagse dans en de beeldende kunst (Tielt 2003).

 

P. Gielen en R. Laermans, Een omgeving voor actuele Kunst. Een toekomstperspectief voor het beeldende- kunstenlandschap in Vlaanderen (Tielt 2004).

 

P. Gielen, Kunst, markt & macht (Brussel 2001).

 

R. Greenberg, B.W. Ferguson en S. Naire, Thinking about Exhibitions (Londen en New York 1996).

 

T. Gubbels en G. Voolstra, Visies op beleid en markt: overheidsbeleid en de particuliere markt voor            beeldende kunst (Amsterdam 1998).

 

T. Gubbels, Passie of professie: galeries en kunsthandel in Nederland (Amsterdam 1999).

 

T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001).

 

T. Gubbels en I. Janssen, ‘Voorwoord’, in T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001) 7-9.

 

J. Habermas, ‘Modernity versus Postmodernity’, in New German Critique 22 (1981) 3-14.

 

J. Heilbrun en C. M. Gray, The Economics of Art and Culture (Cambridge 2001).

 

N. Heinich en M. Pollak, ‘From museum curator to exhibition auteur: inventing a singular position’, in         R. Greenberg, B.W. Ferguson en S. Naire, Thinking about Exhibitions (Londen en New York    1996) 231-250.

 

R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000).

 

I. Janssen, ‘Van kunstenaar naar koper. De spilfunctie van de galerie in de particuliere markt voor hedendaagse kunst’, in T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001) 10-28.

 

H.F. Jespers, ‘Adjugé’, Revolver, 18 (1991) 5-44.

 

A. Klamer, ‘Creatieve financiering van creativiteit. Geld voor kunst zit niet alleen bij overheid en bedrijven’, in Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid, 62 (winter 2005) 6-10.

 

U. Klein, The business of art unveiled: New York art dealers speak up (Frankfurt 1994).

 

R. Laermans, Het cultureel regiem: cultuur en beleid in Vlaanderen (Tielt 2002).

 

J.- C. Lambert, ‘Cobra: kunst en poëzie in vrijheid’, in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000) 279-292.

 

L. Lambrecht en C. Lorent, Contemporary art from Brussels (Glasgow 1998).

 

L. Lambrecht, ‘Brussel: een conflictueuze smeltkroes van culturen’, in L. Lambrecht en C.

Lorent,             Contemporary art from Brussels (Glasgow 1998) 2-4.

 

L. Lambrecht, ‘Het jaar dat kunstenaars in hun ivoren schelp kropen’, in De Morgen (5 januari 2004).

 

C. Lorent, ‘Hoofdstad Brussel: Wat is haar plaats in het hedendaagse kunstgebeuren?’, in L.

Lambrecht en C. Lorent, Contemporary art from Brussels (Glasgow 1998) 5-7.

 

G. Malcolm, Dealers, critics, collectors of modern paintings: aspects of the parisian art market

between 1910 and 1930 (New York 1981).

 

M. Palmen, Van Alechinsky tot Panamarenko. Belgische kunst 1940-2000 (Tielt 2002).

 

W. Pijbes, ‘Geef de Nederlandse Rockefeller de ruimte. Kunstwereld moet zich openstellen voor particuliere investeerders’, in Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid, 62 (winter 2005) 69-73.

 

R. Poggioli, The theory of the avant-garde (Cambridge 1968).

 

N. Poncelet, Artistes et galeries (Brussel 2000).

 

M. Quaghebeur, ‘Een cultureel laboratorium zonder naam’ in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000) 230-241.

 

A. Quémin, L’Art contemporain international: entre les institutions et le marché (Nîmes 2002).

 

K. Renders, E. Everard e.a., artbrussels 2005 (Brussel 2005).

 

E. Rinckhout,Gerenommeerde Zwitserse tentoonstellingsmaker Harald Szeemann overleden. De dood van een kunstinstituut’, in De Morgen (21 februari 2005).

 

S. Sassen, Global network, linked cities (Londen 2002).

 

P. Schjeldahl, ‘What Art World?’, in P. Andriesse, Artgallery exhibiting. The gallery as a vehicle for            Art (Amsterdam 1996) 49-51.

 

J. Swinnen, W. Elias en J. Lambrechts, Welke richting uit met het museumbeleid in Vlaanderen? (Antwerpen 1990).

 

L. ter Braak, ‘Elke dag een “Victory Boogie Woogie”. De kunst moet zich losmaken van de

overheid’, in Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid, 62 (winter 2005) 20-24.

 

P. Tijsma, ‘De terugkeer van de mecenas’, in Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid, 62  (winter             2005) 76-78.

 

L. Van Baasbank, Galeriegids 2004 (Woerden 2004).

 

H.F. van den Berg, G.J. Dorleijn e.a., Avantgarde! Voorhoede? Vernieuwingsbewegingen in Noord en Zuid opnieuw beschouwd (Nijmegen 2002).

 

W. Van den Bussche, Edgard Tytgat (Gent 1998).

 

M. Vandendriessche, Sociale en sociologische betekenis van avant-garde cultuur (Leuven 1986).

 

H. van der Meij, ‘Wat maakt een galerie succesvol. Vier voorbeelden uit de internationale kunstpraktijk’, in T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001) 29-35.

 

M. Van Kalck, De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België. Twee eeuwen geschiedenis  (Brussel 2003).

 

K. van Synghel, ‘Brussel na Expo 58, een terrain vague voor internationale architectuur’ in R. Hoozee, Brussel. Kruispunt van culturen (Antwerpen 2000) 274-278.

 

O. Velthuis, Talking prices: contemporary art, commercial galleries and the construction of value   (Amsterdam 2002).

 

O. Velthuis, ‘Nieuwe inkomstenbronnen voor Nederlandse galeries’, in T. Gubbels en I. Janssen, Kunst te koop! Artistieke innovatie en commercie in het Nederlandse galeriebestel (Amsterdam 2001) 36-46.

 

R. Wohl, “Heart of Darkness: Modernism and Its Historians”, The journal of Modern History, 74 (2002)     573-621.

Download scriptie (522.84 KB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2005