De juridische bescherming van geuren

Melissa
Van Doorselaer

Conflict en rechtspraak in het efemere rijk van de geuren

Geuren en hoe ze te beschermen

“Mon âme voyage sur le parfum comme l’âme des autres hommes sur la musique,” schreef Charles Baudelaire  in “Le spleen de Paris” (1869). In een stad waar gesofistikeerde parfums in hoog aanzien stonden, viel zijn stelling dat geurcomposities ons esthetisch evengoed kunnen beroeren en vervoeren als een sonnet, een sonate of een schilderij, op vruchtbare bodem. Zijn woorden wezen de weg naar een drastische opwaardering van het parfum naar het niveau van de schone kunsten.

Nu, ruim honderdveertig jaar later, hebben parfums en andere geurproducten een artistieke en commerciële status verworven die zijn weerga niet vindt in de geschiedenis. De eraan verbonden reclamebudgetten en zakencijfers zijn indrukwekkend. Uit glossy magazines zijn ze niet meer weg te denken en ook in kwaliteitskranten genre Le Monde, The Guardian of The Washington Post duikt de parfumindustrie geregeld op – laatst nog in smeuïge artikels over L’affaire Bettencourt waarin naast de steenrijke erfgename van L’Oréal zelfs president Sarkozy in opspraak kwam.

Zowat elk maatschappelijk fenomeen van enig belang krijgt vroeg of laat zijn juridische omkadering. Dat geldt ook voor de wereld van parfums en geurproducten. Met name omdat recente technische ontwikkelingen reproductie en namaak van parfums tot kinderspel hebben gemaakt, zien geurontwerpers en –producenten hun intellectuele eigendomsrechten bedreigd. Ze zoeken juridische bescherming voor hun creaties en producten. Daarvoor wenden ze zich hoofdzakelijk tot het auteursrecht en het merkenrecht.

Auteursrecht op geuren: welles nietes

Rechters hebben de vraag voorgelegd gekregen of geurcreaties evengoed in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming als een roman van Marquez of een song van Bono. Kan er m.a.w. tegen namaak van zeg maar Trésor van Lancôme worden opgetreden op grond van de Auteurswet? Of botsen de vluchtige aard van geuren en de subjectiviteit van onze geurwaarneming met de in de Auteurswet gestelde eis van een concrete, zintuiglijk waarneembare vorm? En hoe zit het met die andere kapitale eis: die van originaliteit? Is die wel te verzoenen met de onvermijdelijke technische knowhow die bij de creatie van een parfum komt kijken?

Een eenduidig antwoord op deze vragen is tot dusver onmogelijk gebleken. De ruimte voor interpretatie en afweging is blijkbaar te groot en leidt rechters tot zeer uiteenlopende oordelen. Een blik op de twee Europese pionierslanden ter zake levert het beeld op van een juridisch domein vol strijd en tegenstrijdigheid. In Frankrijk – toch het parfumland bij uitstek – vernietigde het Hof van Cassatie in 2006 de erkenning door lagere rechtbanken van het auteursrecht op geuren. Het degradeerde parfumontwerpers tot vakmensen zonder enige artistieke status. In Nederland daarentegen werd slechts drie dagen later door de Hoge Raad een volstrekt andere norm gevestigd: geurcreaties werden resoluut op gelijke voet gesteld met creaties die appelleren aan het gezicht of het gehoor.

Het is een bevreemdend fenomeen dat in de Europese Unie de hoogste rechtscolleges van twee landen met gelijklopende auteurswetten tot diametraal tegenovergestelde arresten komen. Op andere juridische domeinen ziet men juist een tendens tot harmonisatie, maar inzake auteursrechtelijke bescherming van geurcreaties lijkt men in Europa te zijn terechtgekomen in een welles-nietesspel. Hoewel het Europese Hof van Justitie in het Infopaq arrest (2009) in vage bewoordingen te kennen heeft gegeven dat het in de toekomst nader zou kunnen omlijnen welke creaties nu precies voor bescherming in aanmerking komen, lijken een voor de hele Europese Unie geldende rechtszekerheid en rechtsgelijkheid nog lang niet gerealiseerd. Intussen hebben vervalsers van parfums – zeker in Frankrijk – vrij spel en blijven rechtzoekende parfumeurs in de kou staan.

 

Geurmerken: spagaat tussen principiële erkenning en praktische afwijzing

 

Anders dan in het auteursrecht weten rechtzoekenden in het merkenrecht veel beter waar ze aan toe zijn. Het merkenrecht heeft overigens een heel andere functie dan het auteursrecht. Waar het auteursrecht “creaties van de geest” – zoals parfums – onder zijn hoede neemt, beschermt het merkenrecht tekens die symbool staan voor een onderneming en die de producten en diensten van deze onderneming onderscheiden van die van concurrenten. Woordmerken (bv. “Coca-Cola”) en beeldmerken (bv. de “Swoosh” van Nike) zijn natuurlijk algemeen bekend, maar pientere marketeers hebben getracht ook minder voor de hand liggende merken te deponeren: kleurmerken (bv. het turquoise van Belgacom), klankmerken (bv. het beroemde gebrul van de MGM-leeuw), en – hier van belang – geurmerken. Zo is ooit aanvaard dat voor tennisballen de geur van versgemaaid gras en voor darts-pijltjes de sterke geur van bitter bier de commercieel-distinctieve functie van een merk konden vervullen.

 

In de Europese Unie heeft het Hof van Justitie met het beroemde arrest Sieckmann (2002) duidelijke bakens uitgezet die richtinggevend zijn voor elke toekomstige betwisting over dergelijke geurmerken. Het Hof demonstreert daarbij een opmerkelijke spagaat tussen principiële erkenning en praktische afwijzing van geurmerken. Het aanvaardt dat een niet visueel waarneembaar teken in principe voldoende “onderscheidend vermogen” kan bezitten om als merk dienst te doen, maar in de praktijk sluit het geurmerken uit omdat zij moeilijk grafisch voor te stellen zijn. Dat maakt een adequate registratie als merk onmogelijk. Sindsdien zijn er dan ook geen geurmerken meer gedeponeerd in Europa. Met dit arrest heeft het Hof van Justitie dus een geharmoniseerde rechtspraak over deze materie op de sporen gezet. Wel laat het voor geurmerken de deur op een kier staan voor het geval toekomstige wetenschappelijke ontwikkelingen een afdoende grafische voorstelling van geurmerken mogelijk zouden maken.

Een gevarieerd landschap

Bij wijze van besluit kan men zeggen dat het landschap van de juridische bescherming van geuren een gevarieerde aanblik biedt. Aan het front van de geurmerken, die worden verbonden aan een product om het te identificeren en om tot kopen te verleiden, heeft het princiepsarrest Sieckmann in de Europese Unie klaarheid gebracht: geurmerken kunnen in de praktijk geen aanspraak maken op de merkenrechtelijke bescherming die bv. woordmerken wel genieten. Parfumeurs daarentegen kunnen een poging wagen het auteursrecht in te roepen voor de bescherming van hun creaties, maar rechtszekerheid ontbreekt in grote mate als gevolg van de tweespalt tussen de rechtspraak naar Frans of Nederlands model. Zeker in Frankrijk staan parfumeurs tamelijk weerloos tegenover malafide concurrenten die, gebruik makend van de nieuwste technieken, hun kostbare creaties zonder grote investeringen kunnen namaken. In afwachting van een effectieve harmonisering blijft de uiteenlopende rechtspraak in geschillen over namaak van parfums een onverkwikkelijke zaak.

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2010