De vergeetput van geestesgestoorde daders. Brengt de interneringswet van 5 mei 2014 verandering?

Jirka
Sapijn

Kim De Gelder, Geneviève Lhermitte, Hans Van Themsche, Marc Dutroux… in al deze spraakmakende zaken kwam de vraag naar voren of de dader ontoerekeningsvatbaar was. Wanneer een dader lijdt aan een psychische stoornis, die ervoor heeft gezorgd dat hij zijn gedrag niet meer kon controleren of zijn gedrag heeft beïnvloed, kan hij ontoerekeningsvatbaar worden verklaard. De ontoerekeningsvatbare dader is niet verantwoordelijk voor zijn eigen daden en zal dus niet gestraft kunnen worden. Hij zal dus worden vrijgesproken (op basis van het welbekende artikel 71 van het Strafwetboek) of worden geïnterneerd wanneer de psychische ziekte nog steeds aanwezig is tijdens het proces.

 

Ontoerekeningsvatbaarheid: een onvolmaakt begrip

 

Wat opvalt, is dat de omschrijving van het begrip ontoerekeningsvatbaarheid zeer vaag is. Beschrijven wat ontoerekeningsvatbaarheid inhoudt, is dan ook steeds moeilijk geweest en is steeds onderworpen geweest aan kritiek. Toch hoeft de vaagheid van het begrip niet het probleem te zijn. Ook de wetgever is die mening toegedaan en heeft met de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 opnieuw gekozen voor een ruim begrip dat voldoet aan de nieuwe psychiatrische inzichten. Toch kan de vaagheid van het begrip niet zomaar van tafel worden geveegd als ‘niet problematisch’. De vage omschrijving kan leiden tot willekeur en zorgt voor een gevoel van rechtsonzekerheid bij degene die moet terechtstaan.

Maar hoe wordt dan beoordeeld of een dader al dan niet toerekeningsvatbaar is, vraagt u zich misschien af? Dit wordt van geval tot geval beoordeeld door de rechter (of de jury, wanneer de zaak voor het Hof van Assisen komt). Doordat deze beoordeling inzicht vereist in de psychische toestand van de dader, is dit voor een rechter geen makkelijke opgave. De rechter zal in de praktijk dan ook steeds worden geadviseerd door een psychiater. Dit psychiatrisch advies wordt door de interneringswet van 5 mei 2014 zelfs verplicht gemaakt en de wet bepaalt de vragen waarop de psychiater een antwoord zal moeten geven.

 

Een groter probleem met de ontoerekeningsvatbaarheid kan worden gevonden in de tweedeling van het begrip. De dader is ofwel volledig toerekeningsvatbaar, ofwel volledig ontoerekeningsvatbaar. Dit brengt voornamelijk problemen mee voor de psychiater die de rechter moet adviseren. Er wordt van hem een antwoord verwacht dat zwart of wit is, terwijl de psychiatrie een genuanceerd beeld van iemands geestestoestand vereist en het antwoord dus eerder grijs zal zijn.

 

Brengt de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 verandering?

 

De opvatting dat daders van een misdrijf die lijden aan een psychische ziekte anders moeten worden behandeld dan ‘normale’ daders, gaat zeer ver terug in de geschiedenis. Dit blijkt ook uit de juridische bronnen die de ontoerekeningsvatbaarverklaring beheersen. Tot en met 1 oktober 2016 zal de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid gebeuren op basis van de Wet ter Bescherming van de Maatschappij van 1 juli 1964. De Belgische wetgeving die handelt over geesteszieke daders is dus zeer oud. Gelukkig zal daar met de inwerkingtreding (dit is de dag waarop de wet in de praktijk kan worden gebruikt) van de wet van 5 mei 2014, op 1 oktober 2016, verandering in komen.

De nieuwe wetgeving die van toepassing is op geestesgestoorde daders is een stap in de goede richting, maar toch kent de wet zijn onvolmaaktheden.

 

Onder het regime van de nieuwe interneringswet zal het niet meer mogelijk zijn de internering te bevelen wanneer de ontoerekeningsvatbare dader terechtstond voor lichte feiten. Internering zal enkel nog mogelijk zijn wanneer de ontoerekeningsvatbare dader een misdrijf heeft gepleegd die de fysieke of psychische integriteit van derden heeft aangetast, bijvoorbeeld moord, verkrachting…

De inperking van het toepassingsgebied kan aan de ene kant als positief worden ervaren, omdat de internering, die een zeer ingrijpende maatregel is, zo niet meer voor banale feiten kan worden bevolen. Maar er is ook nog de schaduwzijde van de medaille. Een aantal geesteszieke daders zullen immers buiten de toepassing van de wet vallen en in een juridisch vacuüm belanden. Zij zullen niet de noodzakelijke hulpverlening krijgen die hun psychische problematiek vereist.

 

De interneringswet van 5 mei 2014 heeft het tweeledige onderscheid tussen toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar behouden. Er werd niet nagedacht over het invoeren van een systeem met verschillende gradaties van toerekeningsvatbaarheid, terwijl deze tweedeling sinds jaar en dag aan kritiek onderhevig is.

 

Een andere aanpak in het Nederlandse en Engelse recht

 

Zowel in Nederland als in Groot-Brittannië worden geestesgestoorde daders op een andere manier benaderd.

 

In beide rechtsstelsels wordt voorzien in een genuanceerd beeld van de ontoerekeningsvatbaarheid. Nederland gaat hierin het verst en voorziet een gradatiesysteem van toerekeningsvatbaarheid.

Bovendien is het zowel in het Nederlandse als het Engelse recht mogelijk om de ingestelde procedure te schorsen wanneer men vermoedt dat de dader lijdt aan een psychische stoornis. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is het van belang dat kwetsbare verdachten, waaronder personen die aan een geestesstoornis lijden, kunnen participeren in hun proces en moeten er bijzondere maatregelen worden voorzien om dit te waarborgen.

 

Stof tot nadenken!

 

Hoewel de nieuwe interneringswet van 5 mei 2014 een nieuwe wind zal doen waaien in het interneringslandschap, is er nog steeds werk aan de winkel.

Ondanks de jarenlange kritiek op het tweedelige ontoerekeningsvatbaarheidsbegrip, werd de mogelijkheid van een gradatiesysteem van toerekeningsvatbaarheid slechts oppervlakkig naar voren geschoven.

Het Belgische recht voorziet niet in de mogelijkheid om de ingestelde procedure te schorsen, in tegenstelling tot het Nederlandse en Engelse rechtssysteem. Zo lijkt de Belgische wetgeving een schending van de mensenrechten te bevatten door niet te voorzien in de mogelijkheid tot schorsing.

Tot slot lijkt de wetgever een nieuw probleem te hebben gecreëerd met de beperking van het toepassingsgebied van de interneringsmaatregel. Een aantal geesteszieke daders zullen door de mazen van het net glippen en niet de vereiste hulp kunnen krijgen. Het is belangrijk dat de wetgever nadenkt over een toereikend alternatief voor deze dadergroep, zodat zij niet in de vergeetput belanden!

Download scriptie (5.67 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Tom Vander Beken