De Postmoderne these

Jacqueline
Fede

De Postmoderne These

Een onderzoek naar de attituden van politiek-geëngageerde Vlaamse studenten

Jacqueline Fede, VUB

 

Tot voor enkele decennia zag het politiek landschap van Vlaanderen er vrij stabiel uit. De opkomst van een ecologische en een populistische partij veranderde die situatie. Vooral de electorale overwinning van het Vlaams Blok kwam als een schok. Met hun populistisch programma snoepten ze veel kiezers af van de gevestigde partijen.  Vooral de socialisten kregen zware klappen.

Het succes van het Blok veroorzaakte heel wat opschudding. De andere partijen reorganiseerden zich en enkelen veranderden van naam.

 

Sociologen en politicologen zochten naar theoretische verklaringen voor de electorale verschuivingen. Velen meenden het ‘einde van de ideologieën’ te ontwaren en legden de schuld bij de afgenomen partijtrouw. De moderne kiezer - zo oordeelden de wetenschappers - zou niet meer geloven in de grote ideologische verhalen. De keuze in het stemhokje zou meer en meer afhangen van de mening over één specifiek onderwerp, eerder dan van een algemene waardenoriëntering. Bart Maddens noemt de nieuwe partijen dan ook ‘one-issue’ partijen. Voor het Vlaams Blok is dat het migrantenvraagstuk, voor Agalev de milieuproblematiek (Maddens, 1994)

Deze visie past perfect in het postmoderne denken. Het postmodernisme beschouwt het individu als fragmentair en discontinu. Volgens deze stroming bestaat er geen samenhangend geheel meer, wat het ontwikkelen van een ideologie aanzienlijk bemoeilijkt.

 

De meeste ideologieën hebben zich aangesloten bij het concept van de gereguleerde markt. Wat de vernieuwde partijen  van mekaar onderscheidt, zijn de verschillen in ‘levensstijlen’. Kiezers stemmen volgens het onderwerp dat hen op dat moment boeit. Volgens deze visie vormen impulsiviteit en emotie de centrale elementen in een mensenleven. De politieke psychologie ging daarom op zoek naar de gevoelens die politieke attitudes en beslissingen zouden kunnen beïnvloeden.

 

Het kiespubliek van het Vlaams Blok bleek in verkiezingsonderzoeken een aantal gemeenschappelijke attitudes te vertonen, die wijzen op een zekere waardenoriëntatie. Opvallend was dat de kiezers van Agalev zich een volkomen tegenovergesteld waardenpatroon aanmeetten. De poststructuralistische stroming, die samenlevingen analyseert aan de hand van tegenstellingen, bood hiervoor een theoretische verklaring.


Politieke breuklijnen weerspiegelen fundamentele tegenstellingen of conflicten in een maatschappij. Breuklijnen brengen verdelingen aan in het politieke landschap. De diverse politieke partijen institutionaliseren deze verdelingen.

 

In het verleden zijn verschillende breuklijnen waargenomen. België telt er drie: de confessionele, de taaletnische en de sociaal-economische breuklijn. Volgens de poststructuralistische hypothese is er een nieuwe breuklijn ontstaan, die de recente politieke verschuivingen verklaart. De oude conflicten zouden ‘uitgevochten’ zijn en vervangen door nieuwe tegenstellingen, ook al bepaalt de sociaal-economische breuklijn voor een stuk nog steeds de ideologische profilering.

 

Over de aard van de nieuwe breuklijn bestaat er echter geen consensus. Sommigen spreken over een conflict tussen materiële en postmateriële waardenoriëntaties. Anderen onderscheiden meerdere nieuwe breuklijnen.

 

Volgens de interpretatie van Mark Elchardus plaatst de nieuwe breuklijn mensen met een instrumentalistische mens- en maatschappijvisie tegenover mensen met een normatieve maatschappijvisie. De instrumentalistische benadering plaatst de middelen (geld en macht) centraal, de normatieve instelling benadrukt vooral het belang van waarden en normen.

 

Een onderdeel van de instrumentalistische visie is het utilitair individualisme. Het is het soort individualisme dat uitgaat van de veronderstelling dat iedereen uit eigen belang handelt. Deze houding is een gevaar voor ‘het samenleven’ aangezien ze andere mensen dwingt op dezelfde manier te denken, en te handelen. Deze houding verspreidt zich dus snel. In plaats van samen te leven, leeft men naast elkaar. Voor een agoog is dat een trend om zo snel mogelijk te keren.

 

Dit onderzoek richt zich naar onze toekomstige politici, omdat zij in deze materie een voorbeeldfunctie vervullen. We trokken daarvoor naar de jongerenafdelingen van vijf politieke partijen en gingen dieper in op de ideologische identificatie van hun leden. Maken deze politiek participerende jongeren hun eigen combinatie van overtuigingen? Of vertrekken zij eerder van waardenoriëntaties uit een bestaande ideologie? Ideologische identificatie veronderstelt dat iemand bewust kiest voor een maatschappelijk project, in dit geval identificatie voor een politieke partij. (Anton Derks, 2000: 230) Wat daarbij zeker een rol kan spelen, is een duidelijke positionering van de ideologie zelf.

 

Aan de hand van de eigen profilering van de partijen en de literatuur hebben we een aantal attitudes en topics aangegeven die de verschillende ideologieën typeren.


Verder hebben we op basis van omschrijvingen in de literatuur over het postmoderne individu een postmoderne schaal samengesteld. Die schaal hebben we echter niet getest op een groot aantal respondenten en op een mogelijke controlegroep, omdat we ze slechts als controleschaal gebruikt hebben.

 

De postmoderne hypothese konden we al snel verwerpen. De respondenten vertoonden namelijk een ideologische identificatie. Bij elke organisatie stelden we significante verschillen op de operationele ideologische attituden vast. Wel kwam er een links/rechts-dimensie aan het licht: bij de twee linkse en de twee rechtse partijen op beide breuklijnen bleek een gelijksoortige profilering te bestaan. Vooral bij Jong Agalev en Animo was deze trend frappant. Bij het LVSV en het NSV waren de overeenkomsten minder groot. De basisprincipes over vrijheid van het LVSV gelden hier als mogelijke verklaring.

 

Enkele keren haalden we het belang aan van een normatieve visie voor politici. We stelden vast dat de rechtse partijen hier niet aan beantwoordden. Omdat van die rechtse partijen de liberalen over de grootste electorale achterban beschikken, zou voornamelijk hún utilitair individualistische instelling een groot gevaar kunnen betekenen voor ons samenleven.  Een groeiende populariteit van die instelling zou namelijk tot een instrumentalistische maatschappij kunnen leiden. De vraag is natuurlijk of het vandaag al niet zo ver is.

Universiteit of Hogeschool
Andere
Thesis jaar
2002