En de boer, hij ploegde voort… Of niet? Een historische en archeologische visie op middeleeuwse ontginningen rond Gent

Ewoud
Deschepper

De 13de-eeuwse dichter Willem van Bretagne omschreef het toenmalige Vlaanderen als een regio waar “er weinig bomen zijn die schaduw geven”. Hoewel deze voorstelling lichtjes overdreven is, bevat ze wel enige grond van waarheid: tijdens de late middeleeuwen (1200 – 1500 n. Chr.) waren grote bossen zo goed als verdwenen. De natuur domineerde het landschap zo’n 300 jaar eerder, tijdens de vroege middeleeuwen (500 – 900 n. Chr.), wel nog. De reden voor deze sterke achteruitgang zijn grootschalige ontginningen van bossen tijdens de volle middeleeuwen (900 – 1200 n. Chr.), aangemoedigd en uitgevoerd door abdijen en de graaf van Vlaanderen. Althans, dit is wat historisch onderzoek ons leert. De archeologie kan dit verhaal misschien nuanceren.

Het historische verhaal

De studie van oorkonden, van archieven en van plaatsnamen zijn de belangrijkste historische studies om het landschap in het verleden te bestuderen. Ze geven info over de ligging van bossen, heidevelden, landbouwgronden en nederzettingen, en geven soms ook informatie over hoe groot deze landschapscomponenten waren.

Naast kleine nederzettingen met hun akker- en weilanden, bestond het landschap tijdens de vroege middeleeuwen vooral uit grote bossen en wastinae (‘woeste’ gronden). Deze woeste gronden waren een soort van savanne en bestonden uit lage bomen met vooral struikachtige vegetatie. Verschillende van deze bossen en wastinae zijn gekend bij naam, en ook hun omvang kan min of meer bepaald worden. Ze waren zeker geen echte wildernis, want zowel de bossen als de woeste gronden werden al eeuwenlang gebruikt door de mens, voor hout, voor de jacht, en om vee zoals varkens in te hoeden. Onder andere de Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdij, allebei gelegen in Gent, stichtten vanaf de 7de eeuw verschillende nederzettingen rond Gent om de monniken van voedsel te voorzien.

Vanaf de volle middeleeuwen steeg de bevolking sterker, waardoor er ook meer akkers en nederzettingen aangelegd moesten worden. De technologische kennis in de middeleeuwen was immers nog te beperkt om grote productiestijgingen per hectare via intensiteit verhogende processen mogelijk te maken. Daarom moest men bossen of andere ‘woeste’ gronden in cultuur brengen om zo meer voedsel te kunnen kweken. Dit proces nam al een aanvang in de 9de en 10de eeuw, maar vanaf de 11de eeuw, onder impuls van de graven van Vlaanderen Boudewijn V en Robrecht de Fries, werden er systematisch nederzettingen gesticht die op een grootschalige en gecontroleerde manier bossen en woeste gronden omzetten tot akker- en weiland. Deze periode wordt daarom de periode van de “Grote Ontginningen” genoemd. In de 12de eeuw, onder graaf Filips van de Elzas, werden de ontginningen beperkt: de graaf besefte blijkbaar dat quasi alle bossen in zijn graafschap verdwenen of aan het verdwijnen waren. Na zijn regeerperiode vingen de ontginningen opnieuw aan, maar lag de focus op grote wastinae. Tussen het midden en het einde van de 13de eeuw eindigden de “Grote Ontginningen” door de belabberde financiële toestand van de abdijen, de graaf en de andere hoge adel, en door het onvruchtbare karakter van de laatste overgebleven bossen en woeste gronden.

Methode: archeologisch pollenonderzoek

Via pollenonderzoek op 21 middeleeuwse waterputten, onderzocht op negen archeologische sites uit de regio rond Gent, werd een landschapsreconstructie opgesteld. Waterputten vangen tijdens hun gebruiksperiode namelijk pollen (stuifmeelkorrels van planten die via wind, water of dieren verspreid worden) op uit een gebied dat zich uitstrekt tot 10 km ver. Via de samenstelling van dit pollenarchief kan achterhaald worden hoe het landschap er uit zag tijdens de periode dat de waterput open lag: hoeveel procent bos, akkers of weiden waren er, en welke soorten planten groeiden in deze milieutypes. Natuurwetenschappelijke dateringen van het hout of onderzoek van de vondsten vertelt uit welke periode de waterput afkomstig is.

Deze gegevens zijn eigenlijk te beperkt: het is niet mogelijk om voor het volledige gebied rond Gent een landschapsreconstructie te maken voor alle eeuwen van de middeleeuwen. Er is echter geen andere mogelijkheid dan pragmatisch om te gaan met dit probleem: het zijn de enige niet-historische wetenschappelijke gegevens die we hebben, en we mogen niet verwachten dat we in de toekomst wel over alle gegevens zullen beschikken.

De landschapsreconstructie: een bevestiging én nuance

De landschapsreconstructie op basis van pollengegevens toont aan dat de omgeving rond de nederzettingen al in de vroege middeleeuwen sterk beïnvloed was door de mens en relatief weinig bos of wastinae bevatte: globaal lag het aandeel bos op zo’n 25 %, wat wijst op een open landschap. Een uitzondering hierop vormt het gebied ten noorden van Gent. Zowel de archeologische als de historische gegevens tonen dat het landschap hier tijdens de vroege middeleeuwen zeer ‘natuurlijk’ was: bossen en wastinae domineerden. Tijdens de volle middeleeuwen bleef het landschap ten oosten, westen en zuiden van Gent even open als tijdens de vroege middeleeuwen. Ten noorden van Gent daarentegen wijzen dorpsstichtingen en de pollengegevens op systematische ontginningen: bos en wastine werd omgezet in akker- en weiland.

Het aantal nederzettingen steeg tijdens de volle middeleeuwen. Dit is enerzijds te verklaren door de ‘kolonisatie’ van het gebied ten noorden van Gent, en anderzijds door een intensiteitsverhoging ten oosten, westen en zuiden van Gent. Het aantal nederzettingen stijgt hier, maar het landschap werd er niet meer open door. Er werden dus weinig extra gronden ontgonnen, maar de bestaande landbouwgronden worden wel intensiever bewerkt.

Voor de gebieden ten zuiden, westen en oosten van Gent bestonden de “Grote Ontginningen” dus uit een intensiteitsverhoging, als nuance op het historische verhaal dat deze periode voorstelt als een periode van kolonisatie van wilde natuur. Er ontstonden meer nederzettingen, waardoor de oppervlakte aan akker- en weideland toenam, maar het aandeel bos, dat al tijdens de vroege middeleeuwen laag was, bleef quasi gelijk. Voor het gebied ten noorden van Gent gaat het klassieke verhaal van de “Grote Ontginningen”, met natuurlandschap dat in de volle middeleeuwen door de mens in cultuur gebracht werd, beter op.

Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Prof. dr. Wim De Clercq
Kernwoorden