Het stelsel van de Definitief Belaste Inkomsten
We schrijven 31 december 2002. Én evenzeer als dit een memorabele
dag hoorde te zijn voor het Belgisch Staatsblad, evenzeer was het dit
voor de Definitief Belaste Inkomsten (DBI’s). Het Belgisch Staatsblad
kende toen immers zijn allerlaatste papieren versie. De DBI–aftrek zijn
zoveelste wijziging. En toch, zovele rechtzaken verder blijven DBI’s
discrimineren.
De Definitief Belaste Inkomsten vormen het Belgische antwoord op een
internationaal probleem. Holdingstructuren leveren naast de vele economische
voordelen immers ook één fiscaal probleem. Daar komt dan nog bij dat dit een
fiscaal probleem met internationale allure is. Inderdaad heel wat landen zitten
met dit probleem opgescheept. Welk probleem zegt u? Wel, na volgende
denkoefening zal deze probleemstelling vast wel wat duidelijkheid verkrijgen.
Stel, een Belgische dochtermaatschappij heeft een brutojaarwinst van 100 EUR
gerealiseerd. Op deze winst is zij aan de fiscus evenwel nog 33,99%
vennootschapsbelasting (aan het normale tarief) verschuldigd. Het resterende
saldo kan onze dochter verdelen. Zo kan of moet zij een bepaald deel
toeschrijven aan haar reserves. Maar evenzeer kan zij beslissen om een deel aan
haar aandeelhouders uit te keren. Gaan we hier eventjes uit dat ze haar
aandeelhouder, een Belgische moeder (lees holding), met het resterende bedrag
van 66,01 EUR tevreden stelt. De nettowinst van de dochter evolueert. Deze
vormt nu immers de brutowinst van de moeder en is er in die hoedanigheid dan
ook aan de vennootschapsbelasting onderworpen. En opnieuw kan de
vennootschap beslissen om haar winst van de hand te doen. We kunnen dit
proces nog wel een paar maal herhalen. Maar het moet zo stilaan duidelijk
beginnen worden dat dergelijke cascadebelasting op zijn minst gezegd nefaste
gevolgen heeft voor de finale aandeelhouder–natuurlijk persoon. Veel meer dan
een aalmoes zal hem immers niet meer resten. Bovendien kan ik mij voorstellen,
en u met mij waarschijnlijk, dat dit geenszins goed doet aan de ondernemerszin.
Er moet dan ook een oplossing gevonden worden voor deze cascadebelastingen.
Omslachtigheid troef
Die oplossing heeft België in de aftrek van de Definitief Belaste Inkomsten
gevonden. Vereenvoudigd betekent dit dat de genietende vennootschap het
ontvangen voordeel voor maximaal 95% van taxatie mag vrijstellen. Er is slechts
één voorwaarde, nl. dat aan de voorwaarden voldaan is.
De aandachtige lezer zal het intussen reeds duidelijk geworden zijn. Er is
inderdaad nog sprake van een dubbele belasting en wel ten belope van maximaal
1,12 EUR (66,01 EUR x 5% x 33,99%).
De ‘vrijstelling’ zelf vindt plaats onder het mom van een aftrek. Maar ja, wat is
een aftrek? Ik meen mij toch uit mijn wiskundelessen te herinneren dat een
aftrek een afname is van iets dat er aanvankelijk in opgenomen werd. De
vrijgestelde winst wordt dus eerst in de belastbare basis opgenomen om er pas
in de vierde van zeven bewerkingen terug uit te verwijderen.
Naar mijn mening is dit toch zeer omslachtig. Waarom worden de vrijgestelde
bedragen bijvoorbeeld niet rechtstreeks uit de winst verwijderd nog voor er
sprake is van ene belastbare basis? Dergelijke werkwijze wordt immers ook al op
andere punten gehanteerd en heeft zijn deugdelijkheid intussen reeds meer dan
bewezen. Bovendien zijn er in tussentijd al heel wat andere alternatieve
oplossingen voor ons probleem voor handen; het één al wat beter dan het ander. Keuze zat dus.
Aftrek niet onvoorwaardelijk
Om de reeds belaste inkomsten van de belastbare basis te mogen aftrekken,
dient er aan een aantal voorwaarden voldaan te worden. Zonder verder in detail
te treden volgen hierna de belangrijkste principes.
Een eerste voorwaarde is wel dat de vennootschap die de inkomsten verkrijgt
een deelneming moet bezitten van ten minste 10% of met een
aanschaffingswaarde van ten minste 1 200 000 EUR.
Deze drempelvoorwaarde treft dus in de eerste plaats de ‘kleine’ investeringen.
Zij zijn voortaan van de DBI–aftrek uitgesloten. Doch, sinds 1 januari 2006 hoeft
dit niet langer negatief te zijn. De notionele intrestaftrek buigt dit nadeel immers
om tot een voordeel.
Een tweede (nieuwe) voorwaarde betreft de eis tot boeking onder de financiële
vaste activa gedurende een minimum van één jaar. Bovendien moeten deze
effecten in volle eigendom aangehouden worden gedurende deze periode.
Binnen de rechtsleer groeit er evenwel een sterke drang om zich tegen deze
voorwaarde te verzetten. En ook binnen de rechtbanken groeit het verzet
gestaag. Het is dus nog maar zeer de vraag hoe lang de Belgische fiscus deze
voorwaarde kan aanhouden.
De derde voorwaarde is ook de meest logische voorwaarde. Onder de vorm van
een taxatie–eis vraagt de fiscus dat de in aftrek genomen bedragen weldegelijk
voortvloeien uit belaste winsten. Deze voorwaarde is misschien de eenvoudigste
om te begrijpen, het is toch de meest complexe uit het volledige wetboek. Het is
immers een opeenvolging van algemene principes, verduidelijkingen, ettelijke
uitzonderingen en nog meer uitzonderingen op die uitzonderingen. Auteur
Bellens beschrijft dit krachtdadig als dat de fiscus met deze handelswijze het
balanceren op een slappe koord tot een ware kunst verheven heeft.
Discriminatie?
Naar mijn mening discrimineert de fiscale wetgever met de huidige regelgeving.
Als gevolg van de verdoorgedreven complexiteit en de eveneens
verdoorgedreven gestrengheid is het immers voor veel kleine vennootschappen
niet langer mogelijk om nog van de DBI–aftrek gebruik te maken. Zij hebben
immers niet altijd de noodzakelijk kennis. En vaak hebben zij ook al een gebrek
aan geldmiddelen om de nodige kennis te importeren, laat staan om een
eventuele beperkte deelneming te verhogen.
Grote vennootschappen hebben daarentegen voldoende middelen, kennis en
mogelijkheid om op alle gebieden op veranderende omstandigheden in te spelen.
De rijken worden dus nog steeds rijker, de armen armer.
Een glazen bol?
Volgend jaar zijn er opnieuw federale verkiezingen. Beloftes omtrent de
vereenvoudiging van het DBI–regime verwacht ik niet. De belangstelling voor
deze materie gaat immers slechts uit van een heel kleine groep van specialisten.
De geïnteresseerden hebben het vaak in Keulen horen donderen en de leken
weten de klepel al helemaal niet hangen.
Echter, zowel het VBO (Verbond van Belgische Ondernemingen), de Europese
Commissie als de nationale rechtbanken zijn al jaren vragende partij naar een
spoedige herziening van de Belgische aftrek. De herzieningen van 31 december
2002 en 31 mei 2005 hebben dit besef alleen maar aangewakkerd.
We kunnen dus maar hopen. Persoonlijk meen ik evenwel dat een grondige
herziening nog niet in de eerstkomende jaren aan de orde zal zijn. Immers, DBI’s
staan reeds voor decennia symbool voor de Belgische eigenzinnige fiscaliteit.
Kortom, tijd brengt raad.
Titel: ‘Het stelsel van de Definitief Belaste Inkomsten’
Auteur: Ivo Vermaete
Promotor: Prof. J. Verhoeye, Hogeschool Gent