Lokale en Regionale Aankopen van het Wereldvoedselprogramma bij boerenorganisaties in Noord-Kivu

Elien
Spillebeen


Congolezen helpen elkaar

In maart 2008 trok ik met een VLIR-beurs naar Noord-Kivu (D.R.Congo) om kennis te maken met de boeren uit deze nog steeds onrustige regio.
In Noord-Kivu maken de gevechten tussen de rebellengroepen en het nationale leger dagelijks nieuwe slachtoffers en nieuwe vluchtelingenstromen. De streek is vruchtbaar, maar door de aanhoudende onrust blijft ze sinds jaren afhankelijk van voedselhulp. Toch leerde ik tijdens mijn veldstudie (voor mijn Master-thesis) dat niet alles wit-zwart is: in Noord-Kivu zijn er nog boeren die zelf kunnen meehelpen om voedselhulp te produceren voor hun streekgenoten.

Voedselhulp en lokale ontwikkeling.
Wanneer je “voedselhulp” zegt, denkt haast iedereen nog altijd aan grote zakken voedsel uit het rijke Westen, die gedropt worden in arme Afrikaanse dorpjes. Voedselhulp is nochtans al lang niet meer wat ze geweest is. De eerste zakken voedselhulp waren 50 jaar geleden inderdaad de voedseloverschotten uit het Noorden. Ondertussen heeft men ingezien dat voedselhulp, indien mogelijk, beter lokaal wordt aangekocht. Het is goedkoper, het voedsel is sneller ter plaatse en de bevolking is vertrouwd met het voedsel.

Ook de grootste aankoper en verdeler van voedselhulp, het Wereldvoedselprogramma (WFP), koopt een groot deel van zijn voedselhulp lokaal aan. Het gaat niet alleen sneller en goedkoper, maar indien de aankopen doordacht en gecoördineerd gebeuren, kan deze hulp bijdragen tot de lokale economische ontwikkeling.

Een stapje verder?
Het voedsel mag dan al frequenter in het Zuiden aangekocht worden, cijfers tonen aan dat de aankopen vaak bij enkele grote handelaars gebeuren. Je kunt je dus de vraag stellen of de lokale boeren wel voldoende van deze aankopen kunnen genieten? Grote handelaars strijken vaak alleen de winsten op en geven de boeren daarom niet altijd een betere prijs. NGO’s, zoals Vredeseilanden, pleiten ervoor om – waar mogelijk – de lokale boerenorganisaties in deze aankopen te betrekken. Het moet zeker veel vaker kunnen. Het WFP heeft reeds ervaring in dergelijke projecten. Josheen Sheeran, de huidige nummer één van het WFP, heeft zich reeds positief uitgesproken om deze piste verder uit te proberen. Het eerste doel blijft de hongerigen uit de nood helpen. Maar toch is het WFP bereid om, indien de uitvoering van hun eerste doel niet bedreigd wordt, te onderzoeken hoe het de structurele oorzaken van honger kan helpen aanpakken.

Met eigen ogen
Dankzij de inspanningen van Vredeseilanden en DGOS (Directie-Generaal voor ontwikkelingssamenwerking) toonde het WFP zich bereid twee kleine boerenorganisaties uit Butembo een kans te geven maïsbloem en bonen te leveren aan het WFP. In maart en april 2008 trok ik naar Noord-Kivu en probeerde er te weten te komen of deze samenwerking nu echt een succes was. Hebben de boeren hier nu echt voordeel kunnen halen uit de samenwerking?

De boerenorganisaties SYDIP en COOCENKI uit Butembo in Noord-Kivu hebben in ieder geval bewezen dat ze in staat zijn aan de eisen van het WFP te voldoen. Ze kregen de gevraagde hoeveelheden van de gewenste kwaliteit geleverd. Maar het liep niet van een leien dakje. De nodige infrastructuur in de regio is nauwelijks ontwikkeld. Het malen van maïs tot maïsmeel was een titanenwerk. Het was een proces van vallen en opstaan. Ze konden ook niet ontkennen dat de communicatie soms gecompliceerd verliep. In het begin waren er vaak misverstanden waardoor niet alle boeren goed hebben kunnen meewerken aan het project.

Ondanks de moeilijkheden hebben de boeren heel wat geleerd. Ze hebben het nut van transformatie ingezien waarmee ze de waarde van maïs sterk kunnen verhogen. Ze hebben geleerd hoe ze de kwaliteit van hun voedsel kunnen verbeteren en hoe ze zich beter en efficiënter kunnen organiseren. Voorheen hadden de lokale banken amper vertrouwen in hun werking en werd elke lening geweigerd, waardoor ze niet konden investeren in hun werking. Na de leveringen aan het WFP zijn de banken de boerenorganisaties au sérieux beginnen te nemen en krijgen ze nu toegang tot leningen. Daardoor zijn investeringen mogelijk.

Uit mijn eigen veldonderzoek moet ik besluiten dat, indien men wil dat die boeren hier echt beter van worden, zo’n samenwerking over een langere termijn moet worden gepland. De boeren wonen in een onrustige regio waar ze weinig vertrouwen hebben in de toekomst. Vaak zijn ze bang om te planten uit vrees alles weer te verliezen of door de vluchtelingenstromen niets meer verkocht te krijgen. Een garantie van het WFP kan hun vertrouwen doen groeien. DGOS en Vredeseilanden zijn zich in ieder geval bewust van het belang van een duurzame samenwerking. Zij blijven de boeren volop steunen in hun oproep om hen een plaats te geven in de aankoop van voedselhulp voor eigen streek.
 

Download scriptie (1.21 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2008