Memorabele mystiek: de rationale-passage uit Ruusbroecs Vanden geesteliken tabernakel

Hadewijch
Ceulemans

Ruusbroec is het onthouden waard

 

Heeft u onlangs nog een tekst gelezen die uw leven heeft veranderd? Waarschijnlijk zullen weinigen onder ons nu ‘ja’ knikken; maar wij zijn dan ook doorgaans niet op zoek naar een dieproerende ervaring wanneer we lezen. Voor de middeleeuwse lezer daarentegen was dat precies de voornaamste drijfveer, met name wanneer hij (of zij) in contact kwam met geestelijke literatuur.

 

Een leeservaring was in de Middeleeuwen veel intenser dan nu. Kennis uit teksten moest zorgvuldig worden opgeslagen in het geheugen, want men kon immers niet zomaar op elk moment teruggrijpen naar de schaarse geschreven bronnen. Maar ook wanneer vanaf de 11de eeuw geschreven materiaal heel wat toegankelijker werd, bleef het geheugen een cruciale rol spelen in het omgaan met teksten. Naar mijn mening is dat ook zo in Vanden geesteliken tabernakel, een bijbelcommentaar waarin de betekenislagen van het 28ste hoofdstuk uit het boek Exodus worden toegelicht door de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (1293-1381).

Ruusbroec is één van de bekendste middeleeuwse auteurs die zijn leven en werk heeft gewijd aan de zoektocht naar éénwording met God; de mystieke inhoud van zijn oeuvre heeft tot hiertoe dan ook al kunnen rekenen op heel wat wetenschappelijke aandacht. Sinds de jaren 1970 betoont het Ruusbroec-onderzoek daarnaast ook hoe langer hoe meer interesse voor het specifiek literaire, vormelijke aspect van Ruusbroecs traktaten en voor zijn eigenheid als auteur en historisch figuur. Met mijn onderzoek naar de rol van het geheugen in Vanden geesteliken tabernakel hoop ik daartoe een bijdrage te hebben geleverd, alsook tot de studie van de middeleeuwse visie op het geheugen in het algemeen. Ik heb ook getracht om het negatieve oordeel dat moderne lezers doorgaans over het Tabernakel vellen ietwat bij te stellen: we mogen immers niet vergeten dat dit ‘zware’ traktaat, waarin de woorden uit de bijbel ‘oeverloos’ worden geallegoriseerd, Ruusbroecs absolute bestseller was in de 14de en 15de eeuw.

 

Wanneer we Ruusbroecs œuvre tot zijn recht willen laten komen in zijn historische context, moeten we allereerst begrijpen op welke manier zijn meesterwerk, het Tabernakel, werd gerecipieerd door de lezers van die tijd. Anders gezegd: wat wilde Ruusbroec met het Tabernakel bij zijn lezers bereiken? Heel wat, zo blijkt: hij wilde om te beginnen de betekenissen van elk onderdeel van het oudtestamentische tabernakel uit het boek Exodus onthullen (dat maakt het voor de moderne lezer zo weinig aantrekkelijk). Maar daarenboven wilde Ruusbroec zijn lezers ook begeleiden op hun weg naar éénwording met God, hetgeen in dit geval wil zeggen dat de tekst moest kunnen functioneren als vertrekpunt voor meditatieoefeningen.  

Op dit punt komt het geheugen onvermijdelijk op de proppen, want het is het geheugen dat ervoor zorgt dat de lezer het beeld van het tabernakel kan opslaan en daarna steeds opnieuw de verschillende onderdelen ervan kan doorlopen. Wanneer hij dat doet wordt hij uitgenodigd om te reflecteren over de verschillende op elkaar verder bouwende stappen in een deugdzame en vrome levensloop die leidt naar God. Elk onderdeel van Mozes’ tabernakel wordt namelijk gelijkgesteld aan een onderdeel van het innerlijke tabernakel van de lezer zelf, dat is de plek waar God binnenin hem woont. Dit dubbelgelaagde tabernakel moet dus worden verankerd in het geheugen, en dat is geen eenvoudige opgave. Gelukkig snelt Ruusbroec zijn lezers te hulp met een aantal didactische ‘trucs’. Daarvan zijn twee echt onmisbaar: ten eerste heeft de lezer een goede structuur nodig en een gids die hem daar doorheen loodst; ten tweede moet de lezer op zijn tocht ook voldoende dingen tegenkomen die hij herkent. Het memoriseren wordt dan vergemakkelijkt omdat nieuwe informatie kan worden gekoppeld aan elementen die reeds in het geheugen aanwezig zijn.  

 

Ik heb in mijn scriptie getracht om te bewijzen dat Ruusbroec inderdaad aan deze twee vereisten voldoet en wel aan de hand van één welomlijnde passage, waarin de figuurlijke betekenissen van het rationale, dat is de borstlap van de hogepriester Aäron, worden onthuld en toegelicht. Aan structuur is in deze passage in ieder geval geen gebrek: in het rationale staan twaalf edelstenen in drie rijen van vier, en deze beginstructuur wordt door Ruusbroec op geen enkel moment losgelaten. Op dit ‘rooster’ van edelstenen plaatst hij een tweede twaalfdelig rooster, met de namen van de stamvaders. Die worden op hun beurt dan weer in verband gebracht met de namen van de twaalf apostelen, om tenslotte te kunnen worden gekoppeld aan het rooster waar het Ruusbroec om gaat: de twaalf artikelen van het geloof.

De mysticus wil meer bepaald dat zijn lezers zich bewust worden van de morele betekenis van deze artikelen, en hij gebruikt de beschrijvingen van de edelstenen en vooral ook het voorbeeld van de apostelen om het begrijpen en onthouden van die ethische wenken gemakkelijker te maken. In het vijfde artikel bijvoorbeeld, ‘ik geloof dat hij is neergedaald ter helle en de derde dag verrezen uit de dood’, moet de lezer Jezus vergelijken met de hemelsblauwe saffier. Want zelfs toen Jezus’ ziel afdaalde naar de hel, was die ziel nog hemels. Jezus is zoals de saffier ook ondoorzichtig: de mens kan hem niet doorgronden. Ruusbroec herinnert dan aan de apostel Thomas, die bewijzen wilde vooraleer Jezus te erkennen. Dit verband wordt nog versterkt door de betekenis van de naam ‘Thomas’: ‘afgrond’.

Het verhaal van de ongelovige Thomas is meteen ook een goed voorbeeld van hoe Ruusbroec zijn betoog niet alleen kleur geeft met behulp van de edelstenen, maar ook door elementen binnen te smokkelen die voor de lezers bekend moeten zijn geweest. Hij verwerkt naast de feitelijke edelsteen-informatie bijvoorbeeld ook de etymologische betekenissen van alle namen. Deze bevinding is bijzonder interessant, omdat dit niet alleen iets zegt over de relatie van de auteur tot zijn lezers maar ook over de relatie van de auteur tot de traditie die hem voorafgaat. Een analyse van middeleeuwse teksten, in dit geval Ruusbroecs rationale-passage, is daarom niet alleen nuttig om de werking van het geheugen van de lezer beter te begrijpen, maar werpt ook licht op het geheugen van de auteur met de daarin opgeslagen kennis en de tradities waaruit die afkomstig is.

 

Naar mijn mening biedt de middeleeuwse visie op het geheugen een waardevolle invalshoek om naar de toenmalige literatuur te kijken, met name geestelijke literatuur zoals Ruusbroecs Tabernakel dat onder andere bedoeld was als vertrekpunt voor meditatie. Toekomstig onderzoek zal nog moeten uitwijzen of mijn bevindingen met betrekking tot de rationale-passage ook voor het traktaat in zijn geheel gelden, en in hoeverre dus mijn hypothese geldig blijft. Nogmaals: die stelt dat het Tabernakel niet alleen een saaie bijbelcommentaar was, maar ook een handleiding voor de weg naar éénwording met God. Een tekst dus die wel degelijk het leven van een lezer kon veranderen, zij het dan niet één uit de 21ste eeuw.

 

Hadewijch Ceulemans

 

Download scriptie (2.47 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2004