Kunnen de doden van de Rwandese genocide eindelijk rusten?

Scriptie

Het is intussen 23 jaar geleden dat beelden opdoken van de hallucinante gebeurtenissen in Rwanda, die later de naam ‘Genocide tegen de Tutsi van 1994’ zouden krijgen. De lichamen zijn er tot vandaag de inzet van een strijd om de herinnering, waar verschillende actoren bij betrokken zijn. Lies Verlinden wijdde er haar masterscriptie aan.

n een honderdtal dagen werden bijna een miljoen Tutsi’s en gematigde Hutu’s afgeslacht door extremistische Hutu-milities. Per dag werden dus gemiddeld 10.000 mannen, vrouwen en kinderen systematisch en handmatig vermoord met elk voorwerp dat men kon vinden: machetes, tuingereedschap, autokrikken, kruisbeelden. 10.000. Dat is zoveel als het aantal slachtoffers die vielen op 11 september en de Srebrenica-massamoord samen, per dag.

De gevolgen waren desastreus: Rwanda, het prachtige land van duizend heuvels, lag volledig in puin. Veel genocidaires waren op de vlucht geslagen naar de uitpuilende vluchtelingenkampen van buurland Congo (toen nog Zaïre). De Tutsi’s die het geweld hadden overleefd, keerden terug naar wat over was van hun huizen, waar vaak bleek dat hun familieleden waren uitgemoord. 

Onaangeroerd

Langzaamaan werd duidelijk dat het land was getransformeerd in één grote crime scene. In veel gevallen lagen de doden nog steeds zoals ze gevallen waren, en waren geen pogingen ondernomen om hen te begraven. Zo hadden grote groepen Tutsi’s hun toevlucht gezocht in kerken, scholen en ziekenhuizen, waar ze een makkelijk doelwit vormden voor de moordende milities. In de kerken van Nyamata, Ntarama en Nyarubuye vielen respectievelijk 25.000, 5.000 en 20.000 slachtoffers, wiens lichamen maanden- tot zelfs jarenlang onaangeroerd bleven liggen. 

Betekent de beëindiging van zoveel levens dan dat dat de rol van de doden is uitgespeeld? Zeker niet.

Ze zijn enerzijds stille getuigen, die als bewijsmateriaal kunnen dienen om de schuldigen te straffen. In 1994 werd het Internationaal Rwandatribunaal (ICTR) opgericht, met als doel de architecten en voornaamste aanzetters van de genocide te berechten. Om bewijs te verzamelen kreeg de ngo Physicians for Human Rights de opdracht in 1995 om twee forensische opgravingen van massagraven uit te voeren in Kibuye en Kigali. Dit zijn de enige wetenschappelijke opgravingen die in Rwanda hebben plaatsgevonden. Nochtans worden er tot op de dag van vandaag nog steeds met de regelmaat van de klok menselijke resten gevonden, die daarna bijgezet worden in grotere collectieve gedenkplaatsen. 

Anderzijds zijn de lichamen de inzet van een strijd om de herinnering, waar verschillende actoren bij betrokken zijn. Familieleden en vrienden willen graag een waardige laatste rustplaats voor hun overleden dierbare.

Vlak na de genocide werden dan ook heel wat slachtoffers traditioneel begraven op familiegrond of op het dorpskerkhof. Het aantal doden maakte dit echter financieel en logistiek onmogelijk. Daarbij was identificatie van de resten meestal een onbegonnen werk.

Een meer gecoördineerde overheidsaanpak leidde tot de (her)begraving van tienduizenden slachtoffers in collectieve begraafplaatsen, waarvan de zeven grootste symbolische nationale gedenkplaatsen werden (Kigali Memorial Centre, Nyamata, Ntarama, Bisesero, Nyarubuye, Murambi en Nyanza Kicuciro). 

Een opvallend aspect van deze nationale gedenkplaatsen is dat er menselijke resten tentoongesteld worden. Vlak na de genocide werd er zeer veel belang gehecht aan het bewijzen wat voor misdaden er tegen de Tutsi hadden plaatsgevonden. Aanvankelijk werden de lichamen in situ gelaten, maar na verloop van tijd besloot men om de beenderen te wassen en sorteren in grote hopen.

Een deel ervan werd begraven in massagraven, enkele honderden of duizenden lichamen werden keurig gesorteerd en in lange rijen op schappen tentoongesteld. Een duidelijker argument tegen de ontkenning van de genocide is er niet. 

Murambi

Een zeer tekenend voorbeeld is de school te Murambi, waar ongeveer 50.000 slachtoffers vielen, die door de genocidaires met bulldozers in grote massagraven werden gedumpt. Toen de graven weer werden opengemaakt, werd een deel van de lichamen in hun dodelijke positie gepreserveerd met behulp van een kalkoplossing. Een duizendtal lichamen wordt zo aan het publiek getoond.

Het beoogde schokeffect mist zijn doel niet wanneer de bezoeker kamer na kamer met lichamen van mannen, vrouwen en kinderen bezoekt. Gruwel was zelden zo tastbaar als hier. 

De Rwandese overheid, die sterk gedomineerd wordt door Tutsi’s onder leiding van boegbeeld president Paul Kagame, heeft de menselijke resten in feite gebruikt om een eigen politiek narratief te creëren, waar Tutsi’s de slachtofferrol hebben gekregen en Hutu’s – logischerwijze – de daders zijn.

De Hutu-gemeenschap voelt zich door deze sterk Tutsi-gedomineerde herdenking van de genocide geviseerd en gestigmatiseerd. Zij pleiten voor een herdenking van de gematigde Hutu’s die tijdens de genocide werden omgebracht en voor de doodgezwegen Hutu-slachtoffers die vielen tijdens verscheidene oorlogsmisdaden van de troepen van Kagame bij de verovering van Rwanda. Dit alles heeft als het ware geleid tot een stille strijd om de herinnering van de doden van de genocide. 

“Dark tourism”

Een onverwachte partij in dit conflict zijn de talrijke toeristen die Rwanda jaarlijks bezoeken. Vaak wordt hun perceptie van het land beïnvloed door twee iconische films: ‘Gorilla’s in the mist’ en ‘Hotel Rwanda’. Naast het populaire gorillatoerisme is er dan ook een ‘genocidetoerisme’ ontstaan.

Zo blijkt dat – met de uitzondering van de jaarlijkse herdenkingsweek in april — de meeste bezoekers van de gedenkplaatsen geen Rwandezen zijn, maar buitenlandse toeristen, die een of meer gedenkplaatsen bezoeken als onderdeel van hun bezoek aan Rwanda. 

Studies van dit soort “dark tourism”, waarbij de dood in al haar aspecten centraal staat, maken een indeling van toeristische attracties volgens verschillende tinten, van zeer licht naar zeer donker. 

Tentoongesteld

Het spreekt voor zich dat de gedenkplaatsen van Rwanda, met hun talloze beenderen, achtergebleven bloedsporen en gruwelijke verhalen zich aan de donkerste kant van het spectrum bevinden. Dit maakt hen dan ook een populaire toeristische bestemming. 

Deze sensatiezucht naar het morbide staat in schril contrast met het idee van een waardige laatste rustplaats voor de slachtoffers. Het is dan ook merkbaar dat de Rwandese overheid de laatste jaren meer en meer afstapt van de strategie om menselijke resten tentoon te stellen aan het publiek om zich te legitimeren.

Het discours is minder grafisch, geweld staat minder centraal en er is meer aandacht voor het genezingsproces van de getraumatiseerde bevolking. Rwanda lijkt stilaan klaar om de slachtoffers van de genocide in vrede te laten rusten. 

Het volledige onderzoek van Lies Verlinden kan je raadplegen in de Vlaamse ScriptieBank. Zij nam met haar scriptie deel aan de Vlaamse Scriptieprijs 2016.

Share this on: