Armoede in onze welvaartsstaat?! De mythe van de 'gouden' jaren zestig doorprikt.

Jeroen
Barrez

Denkt u even rustig na over de relatie tussen armoede en welvaart. De kans is groot dat u beide begrippen als elkaars tegenpolen ziet: in een land dat grote welvaart kent, is de armoede klein en vice versa. Toch sluit welvaart armoede niet uit. Sterker nog, ze kan zelfs armoede creëren.  Armoede is dan wel geen absoluut tekort aan voedsel, kleding of onderdak, maar een relatief fenomeen: iemand leeft in armoede ten opzichte van zijn medeburgers.

In onze welvaartsstaat komt de meerderheid van de bevolking nauwelijks iets te kort. In de naoorlogse periode werd een uitgebreid sociaal vangnet op poten gezet dat ons diende te behoeden voor persoonlijke tegenslagen. Op die manier zou iedereen een zorgeloos leven leiden en armoede tot een minimum herleid worden. Toch blijkt in de praktijk dit welvaartsideaal moeilijk haalbaar. De nog bestaande armoede - de uitzondering op de welvaartsnorm - duwt men daarom nogal snel naar de achtergrond. Voor velen blijft armoede in een welvarende maatschappij een tegenstelling. Ik zal aantonen dat dit niet noodzakelijk zo hoeft te zijn.

Armoede ten tijde van grote welvaart

Zeker wanneer het ons economisch voor de wind gaat, denken we armoede de baas zijn. Het is daarom interessant te kijken hoe mensen naar armoede keken tijdens een van de meest welvarende periodes uit onze geschiedenis: de golden sixties. Het vooruitgangsoptimisme vierde toen hoogtij en het einde van de armoede leek in zicht. Tot op vandaag bestaat er een beeld van rozengeur en maneschijn over de 'gouden' jaren zestig. Ik zal deze welvaartsmythe ontkrachten door aan te tonen dat ook tijdens de jaren zestig de armoedeproblematiek er toe deed.

In de eerste helft van de jaren zestig (1958-1964) zorgde de economische en sociale welvaart er evenwel voor dat de armoede uit het gezichtsveld verdween. De overvloed bedekte de armoede. Armoede was een vorm van fysieke ontbering of honger en het deel van de bevolking die dit ervaarde, nam af. Bijgevolg ontglipte de armoede in deze eerste fase aan de ogen van politici en onderzoekers. Diegenen die toen wezen op de nog bestaande armoede waren op één hand te tellen. Het idee dat een volgroeide welvaartsstaat armoede een halt zou toeroepen overheerste.

De welvaart onthult de armoede: de paradox van de 'gouden' jaren zestig

In een tweede fase (vanaf 1965) bleek dat de tijd geen raad bracht: armoede bleef bestaan in de welvaartsstaat. De aanhoudende welvaart gaf de armoede wel steeds meer een relatieve betekenis; wat de aanzet gaf tot een hernieuwde aandacht voor de problematiek. Er werden steeds meer vraagtekens geplaatst bij de welvaartsstaat als ideale maatschappijvorm. Sociale wetenschappers, middenveldorganisaties en politici kregen de armoede opnieuw in het vizier. Vanaf de late jaren zestig bereikten het armoedeonderzoek en de politieke initiatieven een hoogtepunt. Het recht op een bestaansminimum - dat in 1974 werd ingevoerd - vormde daarbij de kers op de taart.

Ik noem dit de paradox van de 'gouden' jaren zestig: juist in de periode dat de welvaart fors toenam, werd de armoede herontdekt. Armoede was niet langer het gebrek aan iets levensnoodzakelijk maar veeleer een relatieve achterstelling tegenover de andere leden van de samenleving. De economische voorspoed gaf het armoedebegrip een nieuwe invulling. Armoede en welvaart waren niet langer tegenpolen maar veeleer twee kanten van dezelfde medaille.

Voorbij het 'goud' van de jaren zestig

De jaren zestig blijven fascineren. Het waren de hoogdagen van onze huidige maatschappijvorm: de welvaartsstaat. Ze worden afgebeeld als de periode waarin economisch alles op wieltjes liep en de sociale verworvenheden elkaar opvolgden. Kortom, iedereen deelde in de welvaart. Toch klopt dit beeld niet. Zo bleek het tijdens de 'gouden' jaren zestig niet mogelijk de armoede te bannen. Onze sociale zekerheid was én is geen wondermiddel. Bij een kleine groep maatschappijkritische denkers groeide dit besef vanaf de tweede helft van de jaren zestig.

In zekere zin dragen we het welvaartsoptimisme van de jaren zestig nog steeds met ons mee. Zo duwt de stijgende levensstandaard de armoede tot op vandaag naar de achtergrond. Het welvaartsideaal blijft bekoren. Niettemin moeten we ons blijven herinneren dat het welvaartsideaal een utopie is. Ze werd namelijk nooit volledig gerealiseerd. Vandaar dat de mythe van de 'gouden' jaren zestig aan een grondige herziening toe is: ze waren niet van 'goud' voor iedereen. Ook toen was er een duidelijk onderscheid tussen wenselijkheid en werkelijkheid. We moeten daarom - ondanks alle vruchten die ze ons heeft opgeleverd - kritisch blijven tegenover de welvaartsstaat. Haar gloriejaren - de 'gouden' jaren zestig - van naderbij bekijken, is zeker geen overbodige luxe.

Download scriptie (1.09 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2016
Promotor(en)
Leen Van Molle
Thema('s)
Kernwoorden