De delokalisatieproblematiek van Vlaamse bedrijven: onderzoek naar de motieven en evaluatie van het overheidsbeleid.

Dries
Debaere

De delokalisatieproblematiek van Vlaamse bedrijven: onderzoek naar de motieven en evaluatie van het overheidsbeleid. Casestudie West-Vlaanderen.

 

Samenvatting van het eindwerk ingediend tot het behalen van de graad van licentiaat in de handelswetenschappen.

Campus VLEKHO - Departement Handelswetenschappen van de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst.

Academiejaar 2004-2005

Promotor: Prof. dr. K. De Brucker

Dries Debaere, Bissegemstraat 85, 8560 Gullegem, 0485/74 89 87

 

  Inleiding probleemstelling

Het Vlaamse bedrijfsleven is al geruime tijd in de greep van delokalisatie. Waarom verleggen bedrijven hun activiteiten naar andere landen? Is het hen hierbij enkel te doen om de lagere loonkosten of spelen nog andere factoren een rol? Denken we maar aan de strenge milieureglementering en het tekort aan bedrijventerreinen. Verder rijst de vraag of de motieven voor delokalisatie verschillen naargelang de sector. Hebben industriële bedrijven bijvoorbeeld dezelfde drijfveren om uit te wijken als de groothandelsbedrijven? Verplaatsen multinationale en niet-multinationale onderne-mingen zich om dezelfde redenen? Ten slotte kan men zich afvragen wat de overheid doet om het delokalisatie-fenomeen binnen de perken te houden en vooral wat er kan verbeterd worden.   Wat is delokalisatie?

Delokalisatie is een beladen term die vaak geassocieerd wordt met banenverlies. Niettemin dient een duidelijk onderscheid gemaakt te

 

worden tussen enerzijds afbouwende en anderzijds expansieve delokalisatie. Eerstgenoemde betreft de overheveling van een bedrijfsactiviteit naar het buitenland mét stopzetting of vermindering van activiteit en/of tewerkstelling in België, laatstgenoemde niet. Daarenboven is gebleken uit een recente IMF-studie dat de vrees tot banenverlies m.b.t. delokalisatie van dienstenactiviteiten ongegrond is. Voor wat betreft de delokalisatie van productieactiviteiten spreken de cijfers van het Federaal Planbureau voor zich. Delokalisatie van Vlaamse bedrijven is al geruime tijd aan de gang en kan in drie

algemene delokalisatie-golven worden gesitueerd. De delokalisatie naar (1) West- en Zuid-Europa, naar (2) Oost- en Centraal-Europa en naar (3) het Verre Oosten. In dit eindwerk wordt het fenomeen beschouwd a.d.h.v. volgende theorieën: de (aangepaste) theorie van de productlevenscyclus van Vernon, het concurrentie-

voordeel volgens Porter en het OLI-paradigma van Dunning.

 

  Determinanten van delokalisatie?

Bedrijven kunnen om diverse redenen uitwijken. Naast lagere loonkosten en vereiste marktaanwezigheid kunnen ook andere motieven een rol spelen zoals fiscale voordelen, transportkosten of  beschikbare infrastructuur. Daarnaast zijn er  verschillende factoren die de delokalisatiekans kunnen beïnvloeden zoals de grootte van de onderneming en de winstgevendheid. Het belang dat bedrijven hechten aan de uitwijkingsmotieven kan verschillen, niet alleen per sector, maar ook per uitwijkingsregio of soort delokalisatie.

 

Mogelijke motieven Agoria en Febeltex?

Om een realistischer beeld te bekomen van de uitwijkings-motieven werden in het eindwerk enkele specifieke, mogelijke motieven nagegaan in twee sectorfederaties. Uit 33 afgenomen enquêtes in het kader van het stageproject uitgevoerd bij de GOM West-Vlaanderen kwam aan het licht dat er specifieke motieven kunnen meespelen in de uitwijkingsbeslissing. Zo werd duidelijk dat vele leden-bedrijven van de technologische industriefede-ratie Agoria een grote hinder ondervinden van de zgn. knelpuntberoepen in Vlaanderen, naast de lokale belastingen en de loonkostenhandicap. Bovendien erkennen vele Agoria-bedrijven de opportuniteiten van vooral de Oost- en Centraal-Europese markten. Zo overweegt het West-Vlaamse bedrijf Metakor bijv. uit te wijken naar Centraal-Europa   omwille van vooral de marktgrootte en aldus mogelijkheid tot snelle expansie. Dit bedrijf delokaliseerde trouwens de productieactiviteit reeds gedeeltelijk naar China wegens de Belgische loonkostenhandicap en de afwezigheid van bekwame vakmannen in Vlaanderen. Bij de textielfederatie Febeltex is het vooral de moordende Chinese en Turkse concurrentie en de opheffing van de resterende invoerquotas op textiel die de  delokalisatiebeslissing mogelijks kan beïnvloeden. Het West-Vlaamse textielbedrijf Euro-Tapis delokaliseerde dan ook naar Turkije vooral wegens de moordende Turkse concurrentie enerzijds en de Belgische loonkostenhandicap anderzijds.

 

Beleidsmaatregelen?

Uit het stageproject kwam tevens tot uiting dat talrijke hinderpalen dienen te worden weggewerkt of althans versoepelt. Deze worden dan ook in het eindwerk beschreven. Het gaat hierbij vooral om de hoge loonkosten, de strenge Vlaamse milieureglementering en de administratieve rondslomp. Daarnaast belemmeren vooral de (lokale) belastingen, de stroeve arbeidsmarkt en het gebrek aan ruimte voor expansie het Vlaamse ondernemersklimaat. Ook op andere terreinen kan gereageerd worden tegen delokalisatie. Hierbij kan gedacht worden aan het belang van kennis en innovatie. Immers, indien innovatie via subsidies gestimuleerd wordt, kan ook dit bijdragen tot delokalisatie-inperking. Hierbij ligt de nadruk op het verhogen van de bedrijfssteun vanwege de Vlaamse Overheid in onderzoek & ontwikkeling (O&O) waardoor innovatie gestimuleerd kan worden. Er bestaan reeds enkele O&O-steunprogramma’s voor Vlaamse bedrijven en daarnaast zijn er ook innovatiestimulerende projecten aanwezig zoals de excellentiepolen, de talentenbank en het digitaal kenniscentrum Vlaanderen. Niettemin dient innovatie sterker gestimuleerd te worden door o.a. de middelen waarover het IWT beschikt te verhogen, en de behoefte aan durfkapitaal voor veelbelovende KMO’s te verminderen. Naast het (1) wegwerken van de hinderpalen en (2) de focus op kennis en innovatie dient er ook aandacht besteed te worden aan het (3) versterken van de Vlaamse troeven. Zo dienen de zee- en luchthavens verder uitgebouwd  en ontsloten te worden, evenals de autosnelwegen. Ook mag het instandhouden en versterken van het Vlaamse scholingsniveau niet vergeten worden, met speciale nadruk op het belang van het technisch onderwijs. Brussel als hoofdstad van Vlaanderen en de EU is ten slotte een troefkaart die we ten volle dienen uit te spelen, willen we niet nog meer bedrijven verliezen.

 

Conclusies

Delokalisatie gebeurt om een mix van motieven waarbij de lagere loonkosten en de vereiste marktaanwezigheid de belangrijkste rol spelen. Daarnaast kunnen specifieke motieven van belang zijn. Tevens kan gesteld worden dat er geen toverformule bestaat voor het inperken van delokalisatie. Er dient gestreefd te worden naar een evenwicht tussen het wegwerken van de bestaande hinderpalen, het investeren in O&O en het versterken van de Vlaamse troeven.

 

Download scriptie (1.04 MB)
Universiteit of Hogeschool
LUCA School of Arts
Thesis jaar
2005