De Westelijke gebiedsdelen: een brug tussen Servië en Bulgarije.

Anneleen
Mestdag

De Westelijke Gebiedsdelen: een brug tussen Servië en Bulgarije?

 

Vrijdag 31 juli 2004. 10.22u. Ik bevind me op een van de gammele bussen die het Bulgaarse openbaar vervoer rijk is. Mijn roodgeverfde en met gele letters beschilderde bus is nu al even uit Sofia vertrokken en begeeft zich al schokkend naar de westelijke grens van het land. Een dik uur na mijn vertrek kom ik samen met een handvol passagiers, veelal Bulgaren en ook een aantal Serven bij de grens aan. Bulgaarse en Servische douaniers wachten ons op. Mijn paspoort en dat van een Australische toerist worden het langst ingehouden. Uiteindelijk raak ik toch vlot de grens over. Naar de reden van mijn verblijf wordt niet gevraagd. Gelukkig maar, want daarmee gaat een onaangenaam stukje geschiedenis gemoeid. Ik ben op weg naar de steden Dimitrovgrad en Bosilegrad en de omliggende dorpen, aan de oostelijke grens van Servië. Het geheel wordt ook wel ‘Westelijke Gebiedsdelen’ genoemd, of Zapadni Pokrajnini, in het Bulgaars. Men vindt er het grootste deel van de Bulgaarse minderheid in Servië terug, althans zo was dat in 1919. Hoewel ik uit voorafgaande studie al weet wat te verwachten, wil ik graag eens met eigen ogen zien hoe het er vandaag aan toegaat en welke Bulgaarse sporen de 20ste eeuw heeft overgelaten.

 

De Balkan wordt wel eens een ‘mengelkroes’ of ‘salad bowl’ genoemd, duidend op de veelheid aan volkeren die er leven. Toch is het verschil tussen die volkeren vaak niet zo groot, of zeker veel minder groot dan de betrokken populaties en etnische activisten zouden willen. Dat is zo voor de Serven en Kroaten onderling, voor de Kroaten en de Bosniërs, voor de Bosniërs en de Serven, voor de Macedoniërs en de Bulgaren, maar ook voor de Serven en de Bulgaren onderling. Veelal zijn taal en religie onderscheidende factoren, maar voor de zogenaamde ‘Bulgaarse Serven’, of ietwat meer political correct: de ‘Bulgaarse minderheid in Servië’, zijn die factoren minder of niet van toepassing en is de identiteitsbeleving sterk een gevolg van constructie van identiteit, vooral op basis van historische perceptie.

 

De historische wortels van de Westelijke Gebiedsdelen reiken terug tot de vredesverdragen na 1919. Door het Verdrag van Neuilly van 27 november werd Bulgarije onder andere verplicht een deel van het staatsgrondgebied af te staan aan wat wij vandaag Servië noemen, maar wat toen nog het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen was en later Joegoslavië zou worden. Het interbellum was een zware periode voor de ontheemde Bulgaarse bevolking die zich op het afgestane grondgebied bevond en kenmerkt zich door geweld, onderdrukking en assimilatie. Deze politiek werd theoretisch ondersteund door de wet van 1921 die bepaalde dat in Joegoslavië slechts één volk leefde. Nationale minderheden werden dus niet erkend. Tijdens WOII werden de Westelijke Gebiedsdelen door Bulgarije heroverd op Joegoslavië, maar na de wapenstilstand werd die annexatie ongedaan gemaakt. Onder Tito werden nationale minderheden wel erkend in theorie, maar in de praktijk was daar weinig van te merken. In die periode, tot 1980, is het aantal Bulgaren in Servië gedaald van 55 894 tot 30 769 en dit door spontane en gedwongen assimilatie, emigratie en een daling van het geboortecijfer. Onder Milošević werd de situatie er niet beter op en daalde het aantal Bulgaren in Servië tot nog 18 839. Dat is dus een duik van 66%. Het precieze aantal Bulgaren in de Westelijke Gebiedsdelen zelf, dus in het gebied dat in 1919 afgestaan werd, is niet bekend, maar een duik in de plaatselijke administratieve archieven tijdens mijn bezoek aan de streek leverde een schatting van nog 15 348 Bulgaren op. Het dient evenwel onderstreept te worden achter deze pijlsnelle daling geen grootschalige etnische zuiveringen zaten. Bulgaren die om etnische redenen in een van Tito’s werkkampen verdwenen vormden eerder uitzondering dan regel.

 

Belangrijk voor de verklaring van deze demografische evolutie is het concept identiteit en de afbakening tussen twee culturen. Wat religie betreft, zijn er weinig verschillen tussen de Servische en de Bulgaarse orthodoxie. Ook de talen liggen dicht bij elkaar, en zeker voor de Bulgaren uit de Westelijke Gebiedsdelen, want die spreken een grensdialect dat zich tussen het Bulgaars en het Servisch bevindt. Voor orthodoxe diensten wordt overigens niet de volkstaal gebruikt, maar het Oud-Kerkslavisch, het Latijn van de orthodoxe kerk zeg maar. Het gaat hier dus om een grensvolk, een grensenclave, die in principe zou kunnen fungeren als een brug tussen Servië en Bulgarije. Maar dat is het voorlopig nog niet geworden. Er trad een beweging op van constructie van identiteit, gebaseerd op historische perceptie. Om het abstract te stellen: de bevolking kon als het ware kiezen tussen de Servische en de Bulgaarse identiteit. Vanaf het prille begin zien we dat er ‘geopteerd’ is voor lidmaatschap van de Bulgaarse cultuur: historische gebeurtenissen werden in een bepaald perspectief geplaatst en andere gebeurtenissen werden dan weer absoluut niet belicht, als standaardtaal zag men het Bulgaars, het orthodoxe erfgoed beschouwde men als onderworpen aan het Bulgaarse Exarchaat en niet aan het Servische Patriarchaat,…

 

Deze beschreven vorm van constructie komt eigenlijk pas de laatste jaren tot uiting en is ook het erfgoed van maar een deel van de bevolking, die we misschien het best kunnen aanduiden met de term ‘culturele elite’. Voor het overgrote deel van de bevolking komt op dit moment economische welvaart op de eerste plaats en niet culturele betrokkenheid en identiteitsbeleving. Verschillende factoren wijzen daarop: de politieke partij van de Bulgaren in Servië kan op weinig steun rekenen, de plaatselijke bibliothecaresse spreekt mij spontaan aan in het Servisch, de lokale taal is een zwaar dialect dat nog weinig heeft van het Bulgaars, niet iedereen kent er nog Bulgaars, …

 

De Bulgaarse minderheid in Servië, geconcentreerd in de Westelijke Gebiedsdelen heeft nooit veel aandacht gekregen, noch van de pers, noch van internationale organisaties. Het is triest te stellen dat een minderheid die zich een weg probeert te banen doorheen de probleem zonder het gebruik van geweld buiten de schijnwerpers valt. Pas op het einde van de 20ste eeuw bereikte een beperkte vorm van humanitaire hulp de streek. De 21ste eeuw lijkt voorlopig een ontpopping van het cultureel bewustzijn met zich mee te brengen, al blijft de vraag economische vooruitgang primeren.

 

Het is geen understatement te stellen dat de Westelijke Gebiedsdelen een vergeten gebied, een vergeten bevolking en een vergeten geschiedenis zijn. In de wervelingen van de Balkandraaikolk zijn ze niet meer dan een plooi, een zoveelste etnische minderheid die buiten de grenzen van het moederland gesukkeld is. Maar de demografische evolutie verraadt dat ook daar de tijd niet is blijven stilstaan en dat zich interessante ontwikkelingen hebben voorgedaan, die de moeite waard zijn zich in te verdiepen.

 

Anneleen Mestdag

Download scriptie (954.33 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2005