De visie van vreemdelingen op de Zuidelijke Nederlanden in de late middeleeuwen en de renaissance

Joey
De Keyser

Hoe de Zuidelijke Nederlanden in de late middeleeuwen en de renaissance in het “buitenland” gepercipieerd werden...

 

Vandaag wordt België in het buitenland geassocieerd met bier, frieten, chocolade,... Ook Brussel met zijn internationale instellingen geldt als symbool bij uitstek. Talloze buitenlanders bezoeken dit kleine landje en vormen zich hierover een mening. Vijfhonderd jaar geleden was dit niet anders.

 

In de late middeleeuwen en de renaissance hebben verscheidene uitheemse bezoekers en inwijkelingen een impressie van de Zuidelijke Nederlanden – het gebied dat in de 19de eeuw België zou worden – in hun geschriften nagelaten. Deze auteurs van diverse pluimage en “nationaliteiten” hebben een uitgebreid scala van onderwerpen aangeboord en werden getroffen door enkele karakteristieken en eigenaardigheden van dit land en zijn bevolking. In het onderzoek van Joey De Keyser wordt een panorama van het beeld van de Zuidelijke Nederlanden door de ogen van verscheidene vreemdelingen geschetst. Opvallend is dat zoveel “buitenlanders” uit drie verschillende eeuwen (14de, 15de en 16de eeuw) en met zoveel verschillende “nationale” achtergronden gelijkluidende uitspraken doen.

 

Commerciële, diplomatieke, en militaire beweegredenen brachten vele vreemdelingen (al dan niet permanent) naar de Zuidelijke Nederlanden. Maar ook de zucht naar avontuur, ontspanning, en het louterend effect van het reizen zorgden ervoor dat verscheidene culturen elkaar hier ontmoetten. Van deze duizenden hier residerende vreemdelingen lieten enkelen een schriftelijke neerslag na van de “Vlaming” (= pars pro toto van de hele Zuid-Nederlandse bevolking voor de meeste tijdgenoten afkomstig van buiten de Nederlanden) en zijn leefomgeving. Deze reis- en andere verslagen waren bedoeld om in het thuisland van de auteur in kwestie gelezen te worden en droegen bijgevolg in grote mate bij tot de opinievorming over de Zuidelijke Nederlanden in de rest van Europa.

 

Dit gebied behoorde in deze periode samen met Noord- en Centraal-Italië tot de economisch meest geavanceerde en verstedelijkte gebieden van Europa. Het eerste opvallend kenmerk waarmee vreemdelingen geconfronteerd werden was dan ook de enorme verstedelijkingsgraad (en dan voornamelijk in Vlaanderen en Brabant). Verscheidene folio’s werden gewijd aan dit stedelijk netwerk, in die mate zelfs dat de beschrijvingen zelden de stadsmuren verlieten. Nergens trof men zoveel grote steden (zoals Brugge, Gent, Leuven, Antwerpen en Brussel) op zo’n kleine ruimte aan. Dit resulteerde in een enorme bevolkingsdichtheid die door de “buitenlanders” herhaaldelijk werd benadrukt.

 

Als we de verslagen mogen geloven leek er geen maat te staan op de pracht en praal binnen de stadsmuren. De Zuidelijke Nederlanden werden als een soort luilekkerland gepresenteerd. De steden en hun inwoners baadden in luxe. De machthebbers – en dan voornamelijk de Bourgondische hertogen – deden hier zo mogelijk nog een schepje bovenop. De beschrijvingen van de feestelijke banketten die vreemdelingen hier met hun eigen ogen konden aanschouwen reisden heel Europa rond. Dit rooskleurig plaatje lokte echter niet alleen bewondering uit. De verslagen stelden enkele kritische vragen bij de weelderige levensstijl. Moreel verval was volgens hen het resultaat van deze overvloed. Verscheidene ongeregeldheden werden dan ook aan deze rijkdom gekoppeld. Daarnaast lieten velen in hun berichten doorschemeren dat alleen de maatschappelijke bovenlaag van deze overvloed kon genieten. Pest, misoogsten, oorlog, ongunstige weersomstandigheden,… leidden, ondanks de inspanningen van de overheid, tot heel wat armoede en in de tweede helft van de 16de eeuw tot emigratie. Er was dus sprake van een paradoxale situatie waarbij de Zuidelijke Nederlanden in de verslagen als één van de meest luisterrijke regio’s naar voren kwamen, en tegelijkertijd te kampen hadden met één van de hoogste armoedepercentages in heel Europa.

 

De pracht en praal binnenin de steden was het resultaat van de alomtegenwoordige handel die de aandacht van de vreemdelingen wist te trekken. Hun opmerkingen over de gigantische transacties in de havensteden Brugge en Antwerpen waren echter niet louter beschouwend. Uit hun verslagen blijkt dat de verschuiving van het commerciële zwaartepunt van de Reie- naar de Scheldestad en vervolgens naar Amsterdam op heel wat belangstelling kon rekenen. Men zocht hierbij naar – vaak historisch correcte – verklaringen. Tekenen van verval en voorspoed werden duchtig genoteerd. De “buitenlandse” waarnemingen blijken een behoorlijke economische barometer.

 

De tweede grote bron van inkomsten was volgens vele vreemdelingen het ingewikkelde productieproces van laken- en tapijtenvervaardiging. Daar waar de Zuid-Nederlanders in hun levensonderhoud afhankelijk waren van deze nijverheden was de hele wereld voor laken en tapijt afhankelijk van deze gebieden, aldus verscheidene verslagen.

 

Ook de traditie van opstandigheid werd door de “buitenlanders” – veelal afkeurend – opgemerkt. De inwoners zelf vielen niet alleen op door hun gestalte, maar eveneens door hun gastvrijheid, hun bedrijvigheid, hun onverschrokkenheid, hun religiositeit, hun muzikale aanleg, hun geletterdheid, en hun meertaligheid. Daarnaast leken ze het niet zo nauw te nemen met het eerbegrip. De Zuid-Nederlandse vrouwen kwamen voornamelijk onder de aandacht door hun sterke maatschappelijke positie en hun vreemd gedrag op amoureus vlak. De nette inrichting van de leefomgeving viel eveneens op, hetgeen in contrast staat met het gangbare beeld van de laat-middeleeuwse straat. Op basis van de verzamelde opmerkingen zou men kunnen stellen dat bier, boter, melk en kaas het leeuwendeel van de – overigens gigantische – drank- en voedselopname van de Zuid-Nederlander uitmaakten. Eten en drinken waren hier in de ogen van vreemdelingen cruciaal voor het sociale verkeer, al kon bovenmatig drinken tot sociale problemen leiden. Deze werden voornamelijk veroorzaakt door mannen, aangezien vrouwen naar hun oordeel veel minder alcohol dronken.

 

In het kleine gebied waarover de Zuidelijke Nederlanden zich uitstrekten bleek er een verrassend grote variatie aan landschappelijke elementen, waarbij vooral het water een opvallend grote rol leek te spelen in het leven van de inwoners. De ondergrond van dit landschap bevatte enkele – voor vele vreemdelingen eigenaardige – grondstoffen die, naast het hout, als brandstof aangewend werden: turf en steenkool.

 

Het klimaat ten slotte werd hoofdzakelijk als negatief gepercipieerd. Vooral vreemdelingen uit de zonnige zuiderse gebieden klaagden over de vochtige en ongezonde lucht, de hoeveelheid neerslag, de koude, en de wind.

 

Al deze opvallende eigenschappen maakten dat vele vreemdelingen de tijd en de inkt er voor over hadden om de Zuidelijke Nederlanden in hun verslagen uitgebreid aan bod te laten komen.

 

Download scriptie (1.63 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2007