'Nicht alles war gut, aber vieles war besser.' Een verklaring van de Ostidentität en de nostalgie naar de DDR in het huidige Oost-Duitsland (1990-2008)

Korneel
De Rynck


 
 
Goodbye, Lenin?
 
In 1990 werd Duitsland herenigd na veertig jaar tweedeling. De Bondsrepubliek breidde uit met de gebieden van de Duitse Democratische Republiek. De euforie was groot: ‘Deutschland einig Vaterland!’, ‘Wir sind ein Volk!’, riep de bevolking te Berlijn. Een politicus schreef: ‘We lagen in elkaars armen en het maakte niet uit of men elkaar kende. We waren verheugd. En in die nacht dachten we: zo zal het altijd zijn, we zullen altijd in elkaars armen liggen.’ De DDR en haar communistische ideologie werden, op voorschrift van het westen, uitgespuwd door de Oost-Duitse burgers. Al haar producten en symbolen verdwenen op slag. De DDR was dood. Lang leve Duitsland. Of toch niet?
 
Een drietal jaar later constateerden waarnemers een nostalgie naar bepaalde aspecten van de DDR-samenleving. Dat fenomeen kreeg de populaire benaming ‘Ostalgie’, een contaminatie van ‘Ostdeutschland’ en ‘Nostalgie’. In de winkelrekken lagen terug typische Ost-producten zoals DDR-sigaretten en Club Cola, begeleid door reclameboodschappen als ‘Hoera, ik leef nog!’. DDR-relicten kregen een cultstatus. De Trabi, het DDR-autootje, tufte hier en daar weer rond. In enkele straten in Oost-Duitsland pronken de Ampelmännchen nog altijd, de ‘verkeerslichtenventjes’ van de DDR. De pictogrammen verschenen zelfs op t-shirts en tafellampen. Er werden partys georganiseerd waar de DDR op carnavaleske manier werd herdacht. In 2003 verscheen de film Good Bye, Lenin!, een Duitse tragikomedie die de DDR romantiseert. Op het succes ervan volgde een hele resem televisieshows waarin de DDR in het centrum stond van oppervlakkig entertainment. Hoewel de Ostalgiestorm wat is gaan liggen, waait ze nog steeds over Oost-Duitsland.
 
Waarom organiseert men fuiven en televisieshows rond een periode die zich niet leek te lenen voor licht entertainment? Waarom kijkt men weemoedig terug op het gedescrediteerde DDR-verleden? In mijn scriptie onderzoek ik deze contrasten door een theorie te formuleren die uitgaat van een  wisselwerking tussen socialisatie en situatie.
 
Met socialisatie verwijs ik naar de dagelijkse ervaring in de autoritaire en communistische DDR-samenleving – voor 1990 dus – die een grote impact had op de identiteitsvorming van haar burgers. De Oost-Duitsers internaliseerden een aantal ideeën over gelijkheid, gelijkberechtiging tussen man en vrouw, de relatie tussen gezin en werk; verwachtingen dat de staat zijn burgers tewerkstelde, verzorgde en beschermde; het ideaal van sociale zekerheid in zijn breedste betekenis; gehoorzaamheid en conformiteit aan het gezag; de hoge waardering van sociale cohesie, samenwerking, wederzijdse hulp; sociale integratie via het economische systeem. Dat alles omschrijf ik als Ostidentität.
 
De dragers ervan, de DDR-burgers, werden in 1990 formeel verenigd met hun West-Duitse lotgenoten. De West-Duitse politici startten een groots politiek-institutioneel, economisch en sociocultureel hervormingsproces in het oosten van het land. Belangrijk daarbij was de unilaterale gedachte. Men hield geen rekening met een eventuele Ostidentität. En als die dan al bestaan had, dan was ze volgens hen door de revolutie omvergegooid. De BRD had zich in de veertig jaar tweedeling tot hét politieke en economische succesmodel ontpopt. Daarom kon een transformatie van Oost-Duitsland enkel plaatsvinden via een complete transplantatie van hun ‘ready-made state’. Alles wat nodig was, was reeds aanwezig en uitgeprobeerd in West-Duitsland. In het oosten zou dus alles, in het westen niets veranderen. Dat was in de euforie van 1990 niet enkel de mening van een meerderheid in het westen, maar ook in het oosten. De Oost-Duitsers van hun kant verlangden vooral naar de materiële welvaart van het westen. Dat ze de vereniging zo fel hadden toegejuicht, was hoofdzakelijk uit economische overwegingen. Dat een gelijkschakeling problemen zou veroorzaken, verwachtten ze niet.  
 
De illusies werden snel doorprikt toen de Oost-Duitsers zich met drie transformatieproblemen zagen geconfronteerd, wat ik onder de noemer ‘situatie’ plaats. Ten eerste: hoewel de welvaartsgraad en de democratische vrijheid sterk groeiden, ervaarden ze tegelijkertijd een relatieve deprivatie. Ze vergeleken hun leven niet meer met dat in de DDR, maar met dat van de West-Duitsers. De beloofde gelijkheid van materiële leefomstandigheden bleef in dat opzicht uit. De industrie stortte in en zorgde voor werkloosheid die dubbel zo hoog lag dan in West-Duitsland. Daarnaast keek men aan tegen een ondervertegenwoordiging in besturen van politieke, economische en andere instituties – gaande van de Bondsregering tot de lokale sportraad. Ten tweede waren er de effecten van de gedwongen omvorming op wat in de DDR aan sociocultureel kapitaal was opgebouwd. Waarden, idealen, gewoontes en verwachtingen die men door dagelijkse ervaring had geïnternaliseerd, gingen verloren of kwamen onder druk. De sociale sfeer en het gelijkheidsethos werden verstoord door het nieuwe motto time is money; individualisme en materialisme stonden nu voorop; onderscheid verving gelijkheid; er was een teloorgang van verzorging door de staat; werkloosheid van lange duur, tot dan zo goed als onbekend, had grote psychologische gevolgen; competenties werden ontwaard door een transfer van elites, know-how en personeel; de sombere toekomstperspectieven leidden tot demografische ontwrichtingen. De rol van de Oost-Duitsers werd in feite gereduceerd tot volgzame stagiairs die zich de nieuwe procédés en systemen moesten toe-eigenen. Bovendien, ten derde, werd het kader waarin hun identiteit was ontstaan, de DDR-staat, door de West-Duitse elite afgebroken als een dictatoriale Unrechtsstaat. Dat eenzijdige, misschien zelfs cultuurracistische discours, stootte op onbegrip van de Oost-Duitsers: zij hadden een waardig leven geleid in die DDR, nu werd dat door een externe actor ontwaard.
 
Het oriëntatieverlies was groot. Men voelde zich – materieel en immaterieel – burgers van de tweede klasse of meende zelfs gekoloniseerd te zijn. Vele Oost-Duitsers raakten in een soort collectieve identiteitscrisis. Ze beleefden een Kulturschock. Als reactie hiertegen ontstond een automatische versterking van die Ostidentität. Zij kreeg ook een nieuwe dimensie toen een nostalgie ontsprong naar positieve aspecten van de DDR-samenleving, zoals bijvoorbeeld de sociale sfeer, de hoge tewerkstelling en het gelijkheidsidee. ‘Nicht alles war gut, aber vieles war besser’… Die Sehnsucht raakte vlug gecommercialiseerd.
 
Tot nu toe zijn journalisten en onderzoekers te clichématig, te zwartwit omgesprongen met het contrast tussen de verenigingseuforie enerzijds en de Ostidentität en haar nostalgiedimensie anderzijds. Deze scriptie doet een poging om de fenomenen (ook in hun samenhang) te verklaren door nauwgezet na te gaan hoe de Oost-Duitse identiteit veranderde naargelang de context: vanaf de DDR over de vereniging tot de transformatieproblematiek in het eengemaakte Duitsland. Zo is het contrast alvast geen cliché meer…

Download scriptie (3.45 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2008
Kernwoorden