Een ervaring buiten de muren

Steven
De Jonge

De kunsten in de openbare ruimte komen de laatste jaren steeds vaker (opnieuw) onder de aandacht van het grote publiek, maar ook binnen de kunstwetenschappelijke wereld worden de evoluties nauwlettend in het oog gehouden. Zowel van overheidswege als binnen de sector zelf is er op korte tijd zeer veel veranderd en dit in een medium dat sowieso reeds gekenmerkt wordt door een enorme diversiteit en veelzijdigheid. De eindverhandeling ‘een ervaring buiten de muren’ is een zoektocht naar de reden van de populariteit van dit medium in de hedendaagse maatschappij en tracht na te gaan in hoeverre de ervaring van een gebeurtenis past binnen dit concours. Het werk is tevens een aanzet tot een verdere (h)erkenning van de sector en zoekt dan ook aansluiting bij het kunst- en theaterwetenschappelijke discours dat momenteel gevoerd wordt binnen de academische wereld. Er is voor geopteerd om op een toegankelijke en op een pragmatische manier te werk te gaan door te vertrekken vanuit de veelheid aan beschikbare informatie en deze systematisch te toetsen aan het opzet dat men voor ogen heeft. Dit alles wordt gestaafd met enkele zo uitvoerig mogelijk beschreven voorbeelden die zo ruim mogelijk genomen zijn, om te benadrukken dat wat in de volksmond wordt verstaan onder ‘straattheater’ veel meer is dan enkel ‘theater’ dat zich alleen maar op de ‘straat’ afspeelt.

            In navolging van Bart Verschaffel wordt er aanvankelijk geopteerd om de aandacht die er momenteel heerst voor de kunsten buiten de muren niet in een politieke zin te interpreteren. Er wordt vertrokken vanuit het besef dat de hedendaagse mens, omwille van de snelheid van de moderne maatschappij, steeds meer nood heeft aan belevingen die hem in contact met zichzelf en de omgeving kunnen brengen. De verhandeling start met een onderzoek naar de fysieke ruimte waarin men zich gedurende de volledige uiteenzetting zal ophouden. Enerzijds omdat deze ruimtelijke bepalingen van de kunsten buiten de muren nu eenmaal het grootste onderscheid zijn van de meer reguliere kunstvormen. Anderzijds vooral omdat dit binnen de sector zowat het enige aspect is dat door de weinige theoretici reeds op een iets theoretischer vlak is behandeld.

            Deze ruimtelijke opvattingen vinden aansluiting bij het werk van Peter Eversmann. Het is via Eversmann dat we in de scriptie terechtkomen bij het belang van de receptie van de toeschouwer, een aspect dat de laatste decennia steeds meer aandacht krijgt binnen de theaterwetenschappelijke wereld. Deze aandacht voor de toeschouwer vertrekt niet zozeer vanuit de gedachte dat de toeschouwer het kunstwerk dient te begrijpen, maar stelt zich eerder vragen bij de ervaring die de toeschouwer beleeft tijdens het aanschouwen van een kunstwerk. De visuele en rationele benadering van een kunstwerk en ook de volledige werkelijkheid evalueert en creëert hierdoor net een afstand tussen zichzelf en de omgeving.

            Yi-Fu Tuan en John Dewey verdiepen zich in de ervaringen van het menselijke wezen en vertrekken hiervoor beiden vanuit de relatie die het subject heeft met zijn omgeving. Tuan maakt op ruimtelijk vlak een onderscheid tussen ‘space’ en ‘place’. ‘Space’ ziet hij als een ruim en bewegend gegeven en kunnen we koppelen aan de hedendaagse snelle maatschappij. ‘Place’ is voor hem dan weer de pauze die rust, stabiliteit en geborgenheid biedt, temidden van alle beweging. Bij theater buiten de muren is er, veel vaker dan bij het reguliere theater, sprake van een vorm van ‘environmental theater’ en wordt er vaak spontaan een cirkel gecreëerd rond het gebeuren. De toeschouwers staan buiten de muren tevens veel meer open voor nieuwe ervaringen en proberen ook minder angstvallig om hun emoties onder controle te houden. Deze gegevens doen ons vermoeden dat er bij theater buiten de muren, desondanks de voorstellingen zich soms afspelen in een fysieke grote ‘space’, veel vaker sprake is van een geruststellende ‘place’ dan in het reguliere theater.

            Deweys interpretatie van de ervaring van de mens vormt de fundering van deze eindverhandeling en het is Dewey die een onderscheid maakt tussen de ervaringen van de mens en het beleven van ‘een ervaring’. In eerste instantie wordt er aan de hand van Dewey even stil gestaan bij de nood aan continuïteit tussen kunst en leven en bij het feit dat er volgens hem geen onderscheid mag zijn tussen de wereld van de kunsten en die van de wetenschappen. We bekijken de systematiek van het beleven van ‘een ervaring’ en dienen vast te stellen dat zowel Tuan als Dewey inzien dat er bij deze vorm van ervaren geen sprake kan zijn van een louter ondergaan van het gebeuren. De mens dient te leren van zijn ervaringen en dient hiervoor weerstand te bieden en te ‘werken’ aan zijn ervaring. De rol van de toeschouwer gaat dus veel verder dan die van de passieve recipiënt, maar we moeten onmiddellijk ook waarschuwen dat we dit ‘werken’ niet letterlijk fysiek mogen benaderen. Dewey stelt dat we moeten teruggaan naar het dierlijke leven op menselijke schaal en zoekt de oorzaak van de vervreemding van de mens tegenover zijn eigen ervaringen in het verlies van de relatie met de omgeving. Hij ziet dit verlies zowel in tijd als ruimte en stelt, net als Tuan, dat het de kunstenaar is die ons van deze vervreemding kan verlossen.

We zien dat de ervaring geen zuivere kunstaangelegenheid is en dit is één van de hoofdredenen waarom men het beleven van een kunstwerk gedurende jaren (bewust) buiten het kunstwetenschappelijk discours gehouden heeft. Ondermeer hierdoor merken we dat de theatersemiotische analyse niet in staat is om een dergelijk gegeven te vatten en dat het systeem dan ook totaal ontoereikend is voor de beschrijving van veel hedendaagse voorstellingen. Binnen de sector van het theater buiten de muren, maar ook in het reguliere theater, is er de laatste jaren sprake van een echte opleving van het zogenaamd zintuiglijk ervaringstheater. Het vierde deel van deze verhandeling handelt over de subtiele grenzen waar het theater van vandaag mee geconfronteerd wordt wanneer we het hebben over ervaringen. Het is een moeilijke evenwichtsoefening waarbij we enerzijds via Maurice Merleau-Ponty de zintuiglijke wereld verkennen en anderzijds met behulp van het werk van Gilles Deleuze de bijna fysiek lichamelijke grenzen aftasten. En grenzen dat is nu net waar het allemaal om draait bij de kunsten buiten de muren.

Download scriptie (1.22 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2008