Sociologische doorlichting van afdeling X1 en de PAAZ van het ZNA Psychiatrisch Ziekenhuis Stuivenberg in het licht van Goffmans totale institutie

Caroline
Masquillier

                                                          Caroline Masquillier

Sociologische blik achter de deuren van een psychiatrische inrichting van vroeger en nu
 
Het leven in een psychiatrische inrichting is voor velen taboe. Het is een onderwerp waar men liever niet over spreekt en waar weinigen echt iets over weten. De thesis van Caroline Masquillier probeert dit taboe te doorbreken door een verrijkende en oprechte blik te werpen achter de veelal letterlijk en figuurlijk gesloten deuren van de psychiatrie. Meer in het bijzonder wordt onderzocht of het leven van psychiatrische patiënten nu meer geïntegreerd wordt in de maatschappij in vergelijking met het leven in de psychiatrie van jaren ’50 en ’60. In die tijd schreef de beroemde socioloog Erving Goffman de studie ‘Asylums: Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates’ over het psychiatrisch ziekenhuis St Elizabeth’s in Washington DC. Deze sociologische studie over totale instituties prikkelde Caroline om dit vrijwel onbekende domein te ontdekken. Zij laat jullie kennis maken met deze nog steeds in vooroordelen gehulde wereld in de hoop dit alles meer bespreekbaar te maken.
 
Totale instituties beschreef Goffman als instellingen waarin het hele leven van de patiënten wordt gepland en gemanipuleerd door de leiding van de inrichting. Voor hen was werken, slapen en ontspannen niet gescheiden zoals het in onze huidige maatschappij doorgaans wel is. Al deze activiteiten doen wij vandaag op verschillende plaatsen met verschillende personen onder een verschillend gezag. In de totale institutiesleefde men daarentegen, onder controle van enkele leiders, allemaal samen op het ritme van eenzelfde tijdschema dat elk aspect van hun leven vastlegde. Naast de psychiatrie zag Goffman ook onder andere een gevangenis, concentratiekamp en internaat als voorbeelden van totale instituties.
 
Deze bekende sociologische theorie over de totale instituties wordt in dit onderzoek vergeleken met twee afdelingen van het ZNA Psychiatrisch Ziekenhuis Stuivenberg te Antwerpen. Caroline deed dit aan de hand van eigen observaties en interviews met patiënten en personeel van beide afdelingen.De eerste onderzochte en meest open afdeling, de PAAZ (Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis), helpt binnen het algemeen ziekenhuis mensen met psychische noden. De tweede, Afdeling X1, is de meest gesloten afdeling van Psychiatrisch Ziekenhuis Stuivenberg en behandelt jongeren en volwassenen met een vroege psychotische stoornis. Mensen die aan zo’n ziekte lijden zijn het normale contact met hun omgeving kwijt en kunnen niet meer helder denken. Ze ervaren bijvoorbeeld dingen die er niet zijn, zoals aanrakingen of stemmen in hun hoofd.
 
Uit het onderzoek blijkt dat vele elementen van Goffmans analyse en theorie daterend uit de jaren ’60 nu nog steeds waardevol en bruikbaar zijn voor onderzoek van de sociale situatie van patiënten in psychiatrische instellingen. Zo zijn bijna alle kenmerken van Goffmans theorie waarmee de resultaten van het huidige onderzoek worden vergeleken - zoals afscheiding van de omringende maatschappij, patiëntenervaring, hulpverlener-patiënt relatie, dagbesteding, straffen en beloningen - vandaag in bepaalde mate nog terug te vinden op de PAAZ en afdeling X1. Door de hedendaagse, meer individuele, behandeling op beide afdelingen is het niet eenvoudig te veralgemenen omdat elke opname een uniek verhaal is. Toch kan worden besloten dat een opname op de PAAZ vandaag op elk van de bovengenoemde vlakken erg verschillend is met Goffmans beschrijving. Ook op afdeling X1 heeft er reeds een grote evolutie naar meer openheid plaatsgevonden in vergelijking met Goffmans periode. Desondanks is de opname van bepaalde patiënten van deze afdeling gelijkaardig aan een opname zoals beschreven door Goffman. Zo speelt het leven van een patiënt, in de ergste fase van een psychose, zich af achter slot en grendel. Deze patiënt is waarschijnlijk gedwongen opgenomen en verblijft mogelijks een tijdje in de isolatiecel, al dan niet vastgebonden en onder invloed van medicatie. Daarnaast kan het zijn dat de patiënt toestemming moet vragen voor kleine dagelijkse activiteiten, zoals bijvoorbeeld roken. Ook bestaat de kans dat de patiënt geen persoonlijke bezittingen bij zich mag houden en ook niet zijn eigen kleding mag dragen. Hoewel dit misschien niet zo lijkt, heeft elke regel het welzijn van de patiënt voor ogen. De patiënten moeten bijvoorbeeld voortdurend verplicht een pyjama dragen om hen ervan bewust te maken dat zij wel degelijk ziek zijn. Pas als ze zulk ziektebesef hebben, kan een behandeling echt helpen.
 
Hoewel deze trend naar meer openheid in de residentiële psychiatrische zorg volgens de schrijfster van deze thesis een erg positieve evolutie is, stelt ze dat hierbij ook enkele bedenkingen moeten worden gemaakt. Zo vangen de psychiatrische hulpverleners vanuit de maatschappij tegenstrijdige signalen op met betrekking tot de openheid van de psychiatrische afdelingen. Aan de ene zijde vindt men de huidige opvang nog teveel een instituut, waarmee men bedoelt dat de opvang nog te gesloten is, en klinkt er een oproep naar meer open residentiële psychiatrische zorg. Aan de andere kant gaat men met het oog op het beschermen van de maatschappij,soms te snel over tot collocatie. Hiermee bedoelt men dat mensen te snel gedwongen worden opgenomen in de psychiatrie, omdat ze bijvoorbeeld overlast veroorzaken, terwijl zij daar helemaal niet thuishoren. Een andere kanttekening hierbij is dat niet elke patiënt gebaat is met een zo open mogelijke residentiële zorg. Zo geeft het personeel aan dat sommige patiënten instellingskinderen zijn, die nood hebben aan volledige sturing en ondersteuning door hulpverleners. Ook de patiënten van de zogenaamde sociale opnames hebben doorgaans niet of nauwelijks nut bij nog meer openheid, omdat ze geen ondersteunend sociaal netwerk hebben. Zij hebben problemen zoals iedereen van ons er kent, maar ze hebben niet het geluk om steun en hulp te kunnen zoeken bij familie en vrienden. Bij de psychosepatiënten kan dit beperkte sociale opvangnet ook een gevolg zijn van hun ziekte, bijvoorbeeld omdat ze zich bij elke psychose steeds meer gaan isoleren van hun werk, vrienden en/of familie.
 
De evolutie van de psychiatrische opvang sinds Goffmans observaties, leest als een verhaal van het teruggeven van autonomie aan de psychiatrische patiënt waarbij deze de hoofdrol speelt in zijn individuele behandeling. Ondanks deze erg positieve evolutie, mag men zich niet blind te staren op meer openheid in de psychiatrische residentiële zorgverlening als enig zaligmakend doel. De beleidsmakers moeten met andere woorden opletten niet alleen naar meer openheid te streven in de residentiële psychiatrische zorg, maar dienen ook rekening te houden met onder meer instellingskinderen en sociale opnames.
 

Download scriptie (418.02 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2010