Proteus, een nieuwe acteursmythe?

Lien
Van Steendam

Acteur (m/v) met talent                                

Lien Van Steendam

 

Werk, en de vreugde komt vanzelf. Boerenwijsheid, maar dan uit de mond van Goethe, het kunstenaarsideaal zelve. Of hoe werk een basisbehoefte is. Een job waarmee we ‘onze boterham verdienen’ en waarin we ons ei kwijt kunnen. Omdat we ons zonder wat minder mens voelen. Jammer van die economische wetten en andere bezwaren die arbeid liefst in geld uitdrukken en de ene job daarbij al wat meer waarderen dan de andere. Of: hoe die basisbehoefte niet bij iedereen gemakkelijk wordt ingevuld. Kiezen tussen het ei en de boterham dus. Ge kunt ’t toch niet al hebben in ’t leven?

Acteurs worden algauw verondersteld voor het ei te kiezen. Alleen is zelfs dat vandaag niet evident. Omdat ze met te veel zijn. Omdat er te weinig brood is. En omdat ook andere behoeften hen niet vreemd zijn. Onheilspellende berichten tot gevolg. Of heuse media-battles, genre Antje ‘Daens’ De Boeck versus de RVA. En toch lonkt het acteursberoep. Tien interviews met evenveel acteurs schetsen een beeld van de acteur als werker. Voorbij de clichés en niet eens zó ver van uw bed als u vandaag werkt als poetsvrouw, IT’er of jobhopper.

 

Op papier is de hybride loopbaan – eentje met gaten, meerdere jobs, verschillende functies – van een Vlaamse acteur in de 21e eeuw niet langer een marginaal fenomeen, maar een model voor de carrière van de doorsnee Vlaming. De acteur als een eigentijdse Proteus dus, deze Griekse mythische kameleonman die vlotjes van gedaante wisselde. Het cliché van de starre acteur die precies weet wat hij wil en niet bereid is opofferingen te doen, blijkt passé. Als acteur moet je vooral zelf weten welke kant je op wil, wat voor jou essentieel is én op welk vlak je toegevingen wil doen om je doel te bereiken. Maar willen is niet altijd kunnen. Want de context waarin iemand een loopbaan opbouwt, verplicht soms tot rondzwerven zonder duidelijk doel. Meer werkscharrelaars dan werkondernemers dus, en dat geldt niet enkel voor artiesten.

 

De paradox van het theaterbedrijf

 

Misschien is het theater in Vlaanderen de perfecte proeftuin om onderzoek te voeren naar arbeidsflexibilisering? Want het vaste contract is niet meer in dit kleine labo: de werkgever kan de loonlast niet meer dragen en de acteur wil vrij en blij rondspringen op de arbeidsmarkt, jobhoppen. Dat vaste contracten stilaan de theaterwereld uitgaan, betekent niet dat het gevaar op een arbeidsmarkt op twee snelheden – een kleine groep met zekerheid waardoor de rest geen kansen heeft – net zo eenvoudig is verdampt. De verwachte con van een verlaagd engagement wordt eveneens ontkracht. Freelancers zijn loyaal aan hun werkgever en ‘een woord is een woord’, al gaan acteurs zich wel minder vereenzelvigen met de organisatie waarvoor ze werken. De mobiliteit zorgt wel voor een hogere jobonzekerheid. Aan het begin van de loopbaan staan weinig acteurs daarbij stil, maar dit beeld wijzigt zodra daar de financiële verantwoordelijkheid voor een gezin bijkomt. Met of zonder kinderen, een partner met een vast inkomen doet wonderen. Nochtans is de eerste zorg niet van financiële, maar eerder van persoonlijke aard: kan ik als acteur aan het werk blijven en als het stilvalt, ligt dat dan aan mij? Maar zelfs als het blijft lopen, is er geen garantie op een vervolg en hebben zelfs gevestigde waarden geen zekerheid.

 

De acteur als kenniswerker

 

Het grootste probleem nu is de positie van de acteur in het theaterbedrijf. De kernwerker van het theater staat niet langer centraal, hij/zij is een tijdelijke werknemer. En laat dat nu net compleet aan de essentie van een artistiek proces voorbijgaan. Karikaturaal gesteld: Hamlet wordt niet vertolk door een Poolse fruitplukker van 60 omdat die toevallig een gaatje in zijn agenda heeft, maar door een acteur die het vak beheerst in al zijn aspecten. Hij/zij is een zogenaamde kenniswerker, net zoals een notaris, advocaat of architect er één is. Pittig detail: in tegenstelling tot die andere kenniswerkers, kan en mag iedereen zich uitgeven voor acteur. De instroom in een overbevolkte sector als deze blijft op deze manier quasi onbeperkt en bemoeilijkt nog de doorstroom van acteurs die steeds vaker gaten zien in hun continue loopbaan.

 

Eerste Hulp Bij Onzekerheid: flexicurity voor acteurs

 

Het flexicurity-model (zoals het in Denemarken uitgewerkt is) stapt af van de klassieke werkzekerheid als enige en ultieme vorm van zekerheid voor de werknemer. Toch biedt ook dit idee geen afdoende oplossing voor de precaire positie van kenniswerkers die bezig zijn met onderzoek en ontwikkeling. Gedurende deze fase halen zij immers geen directe inkomsten uit hun arbeid, maar moeten ze wel een financiering vinden om de nodige ruimte en tijd te kunnen ‘kopen’. Vanuit de flexicurity-visie op werkzekerheid zou het belangrijkste antwoord luiden: omscholen en een andere job zoeken! Toegegeven, het klinkt zwart-wit, maar toont wel aan dat in deze filosofie geen plaats is voor de artistieke praktijk zoals die in Vlaanderen een erg rijk theaterlandschap heeft gevormd. Ten tweede is dit arbeidsmarktmodel niet in te planten in één specifieke sector voor een bepaald segment van werknemers en moet het flexicurity-debat zich vooral afspelen op federaal (ontslagrecht en sociale zekerheid) en Vlaams niveau (activering en levenslang leren).

 

Toch is het belangrijk dat jobzekerheid opgeven niet gelijk staat aan zekerheid opgeven tout court, maar dat je die als werker zoekt over de grenzen van één organisatie of job heen. In de acteursloopbaan zien we drie vervangers. Intersectorale jobzekerheid betekent voor acteurs zoveel als meespelen in een soap, meewerken aan reclamespots enz., en dit doen ze graag als de agenda het toelaat. Collega’s kijken er niet langer op neer, maar van een echte mentaliteitswijziging is nog geen sprake. De vele eendagsvliegen in de tv-sector strooien bovendien roet in het eten: ze zijn goedkoper en gaan dus vaak aan de haal met jobs.

Werkzekerheid betekent de zekerheid om aan het werk te blijven, desnoods door van de ene job naar de andere over te stappen. Het belangrijkste idee hier is employability, of als werknemer je inzetbaarheid op de arbeidsmarkt verbreden door levenslang te leren. Eén ding is duidelijk: de verantwoordelijkheid voor de employability ligt niet bij de organisaties als een compensatie voor de weinige jobzekerheid, maar komt volledig bij de acteur te liggen.

Inkomenszekerheid voor acteurs draait rond het combineren van verschillende jobs en de moeilijkheden ervan, de beloning op basis van anciënniteit die oudere acteurs te duur maakt en het sociaal statuut van de kunstenaar waardoor acteurs zelfs contracten langer dan drie maanden vermijden.

 

Het zijn maar enkele problemen die de acteur als loopbaanondernemer moet overwinnen. Maar dát hij/zij onderneemt, loopt als een rode draad doorheen alle loopbaanverhalen. Een pleidooi dus voor een alternatieve invulling van het hippe cultureel ondernemerschap, met de nodige aanbevelingen naar de beroepsgroep, de sector en het beleid.

 

 

Download scriptie (1.71 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2010