Het fenomeen Poeske Scherens

Fran
Herpelinck

 

‘In pofbroek en badjas’

 

Het fenomeen “Poeske” Scherens

 

 

Een galerij van bejubelde wielrenners dient zich aan vanuit het verleden, als boegbeelden van weleer. Sportieve kinderen van hun tijdsgeest, bewonderd door velen. Waar fiets en geschiedschrijving behoedzaam elkaar kruisen, mag de naam van de sprinter Jef “Poeske” Scherens met stip vermeld. Foto’s uit die tijd tonen een kleine spierbundel, veelal in pofbroek en badjas. Als een bokser, klaar voor sprintend wielerspektakel.

 

Een sprintend heerschap

 

Jef Scherens, op 26 februari 1909 geboren te Werchter, zou zijn jonge leven al snel omgooien, ten dienste van fiets en competitie. Vanaf het begin van de jaren 1930 tot het einde van de jaren 1940 werd het internationale sprintnummer ronduit gedomineerd door een wereldtopper van Belgische makelij. Als sprintende baanwielrenner kende hij in de periode tussen de Twee Wereldoorlogen, het interbellum van de twintigste eeuw, veruit zijn gelijke niet. Jef Scherens was als ‘fenomeen’ een ‘idool’, die supporters deed juichen, journalisten in de pen deed kruipen en lyrische reacties aan hen ontlokte. In een fervente poging op zoek te gaan naar een kern van waarheid en tijdsgevoel, is ‘Het fenomeen ”Poeske” Scherens’ een kritische schets van een tijdsklimaat, met de sprinter als leidsman.

 

Op het ritme van een groeiende wielersport, balancerend in de bewogen periode van het interbellum, maakte Jef Scherens vanaf de ‘gouden jaren twintig’ zijn naam waar. Als een energieke duizendpoot, nerveus en overactief, zou hij aan het einde van de jaren 1920 de overstap maken naar het baanwielrennen, waar ‘de proef in zuivere snelheid’ hem een discipline op maat aanbood. Wielrennen op weg en veld bleken slechts een succesvolle aanloop naar anders en meer. Te midden van flitsende acrobaten en goochelende managers, jonglerend met geld en ronkende belangen, zou “Poeske” dominant zijn stempel drukken. In een ziedende rush naar overwinning en rijkdom, oversteeg hij generaties uit verleden en toekomst.

 

Lyrische fascinatie

 

Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw vonden sport en techniek voorgoed hun thuis in de wereld van de Europese bourgeoisie. De fiets en haar wielersport vormden in deze evolutie een gouden orgelpunt. De fiets bracht immers niet enkel een bewegingscultuur met zich mee, gekleurd door eerzucht en elitaire belangen, maar zou van meet af aan een breder publiek aanspreken. Mensen werden als toeschouwer gelokt door spektakel en atletisch vermaak, ontwikkelden droombeelden en verlangens, en projecteerden deze op de noeste renner. Aanvankelijk een elitair gegeven, later zou de kleine man zich laten leiden door geldelijke ambities. De eerbied voor hen was groot. Wie een armzalig leven terzijde kon laten, om de fiets als maatschappelijk redmiddel aan te grijpen, was een grote. Exploten van de zoevende coureur, wegrenner of pistier, werden beschreven en benadrukt door de geschreven pers, wier mening gretig afgenomen werd. Verbeelding en waarheid groeiden in de wielerverslaggeving al te vaak naar elkaar toe, in jubelzang of heldendicht.

 

Vandaag de dag lijkt de glansrol van de wielerpiste enigszins uitgespeeld, doorheen de eerste helft van de vorige eeuw lagen verhoudingen duidelijk anders. Wielrennen op de weg was een vast gegeven, maar werd in haar ijver naar sensatie ruimschoots overvleugeld door de velodrooms. Mensen trokken en masse naar de wielerbaan, alwaar de pistier de publieke belangstelling geldelijk verzilverde. Op een piste waren wielerhelden voortdurend zichtbaar, tastbaar, aaibaar. De schets van de wielerpiste als sportief instituut legt een sprintende traditie bloot, die abrupt onderbroken werd door het razende oorlogsgeweld aan het einde van de jaren 1930. Een gouden era drong zich op, de erfenis van het vooroorlogse wielrennen werd uitgestrooid in een waas van nostalgie en vergetelheid.

 

Aristocraat van de piste

 

In navolging van een ‘versnelde’ maatschappij, geleid door industriële en technologische ontwikkelingen, sprak men zich jubelend uit over de snelheid en haar deugden. Vliegtuig, auto of motorfiets werden in een verschroeiende race bijgetreden door de fiets, die almaar in een hogere versnelling trad. De focus van menig wielerliefhebber lag meer dan ooit bij snelheidsnummers op de wielerpiste.

 

Op de piste leefde men krachtig en snel, ongeluk en dood waren even vertrouwd als glorie en zegeroes. De spurter, op zichzelf aangewezen als snelheidsfactor, werd vanuit een verheerlijkend perspectief bekeken. De sprint zelf zou uitgroeien tot het koningsnummer van het populaire baanwielrennen, aangevoerd door ‘edellieden’ op de fiets, die het fascinerende credo van snelheid tot een handelsmerk maakten. De grenzen van het menselijke kunnen aftastend, noemde men het sprintgelid lovend ‘de aristocratie van de piste’, en bij uitbreiding van de gehele wielersport.

 

 

 

Zwevend tussen twee werelden

 

In tijden van welvaart voor de sprintdiscipline, had Jef Scherens zich opportunistisch gesmeten. Het maakte hem er niet armer op, verre van. Als grootverdiener van de wielersport zou hij zich opwerpen als een aristocratisch idool van twee werelden. Opgestaan uit het volk, vergat hij nooit zijn eenvoudige afkomst en zou hij zich steeds laten omringen door het volk. Ronkende overwinningen, in een verheerlijkend daglicht geplaatst door de Vlaamse wielerpers, maakten hem tot een vooroorlogs idool. Geliefd door ieder, van krantenjongen tot landsvorst, groeide stelselmatig een aura van populariteit en idolatrie. Sport fungeerde al snel als een sociaal schouwtoneel. De sprint was op het hoogste niveau exclusief, in die zin dat het slechts enkelen gegeven was, maar leefde anderzijds inclusief in de hoofden en kreten van velen. Loopings met zijn persoonlijke vliegtuig of hoge snelheden met de wagen vormden een regelmatige elitaire uitspatting, maar droegen bij aan de volkse idolatrie voor zijn persoon. Als piloot van de sprint zweefde “Poeske” tussen twee werelden.

 

Een literaire druppel zweet

 

Jef Scherens was een sprinter op de piste, kort maar hevig in de inspanning, ver van lange wielerrondes en modderige kasseien. Schijnbaar moeiteloos walste hij doorheen zijn wielerleven, in schril contrast met de ‘dwangarbeiders van de weg’. Voor een periode waarin de geschreven pers als het belangrijkste journalistieke medium fungeerde, wordt de figuur van Jef Scherens in het beschreven onderzoek belicht aan de hand van meningen en verslagen, afkomstig uit de vermaarde Vlaamse sportkrant Sportwereld. Televisie bestond nog niet, radio was haast niet van tel. Het maakte dat journalisten op een zekere manier schreven, om mensen wedstrijden te laten herleven, elke druppel zweet al lezend te laten proeven. De tijdsgeest omarmde zijn wielerheld, “Poeske” had op geen beter moment kunnen schitteren.

 

 

____________________

 

 

Download scriptie (1.77 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2011
Thema('s)