Verbeelding en emotie: Sartrte over de affectiviteit

Peter
Van Lil

 

Deze thesis biedt een onderzoek over het belang van de affectiviteit in Sartres werk van de zgn. eerste en tweede periode. We lezen deze werken vanuit de vraag of we van continuïteit tussen beide perioden kunnen spreken? Daarvoor hebben we de werken in twee verdeeld: het geaffecteerd bewustzijn en de affectieve omgang van het bewustzijn. Sartre maakt die onderverdeling niet expliciet zelf, maar deze methode biedt ons een bewijs voor onze stelling dat de mens de werkelijkheid existeert op tweevoudige wijze.

Een derde deel biedt een onderzoek van de concrete relaties met de anderen in L’Être et le Néant, omdat daar de tweevoudige manier van het affecteren en geaffecteerd in samenkomen. Het biedt ons ook de kans om op een overzichtelijke wijze na te gaan of er sprake is van continuïteit, in de door ons behandelde werken.

De resultaten van onze thesis blijken positief te zijn: de mens existeert wel degelijk de werkelijkheid d.m.v. de affectiviteit en, ondanks de schijnbare breuk is er ook sprake van continuïteit. Het verschil ligt vnl. in de verbeelding. Maar de verbeelding is eerder een aanvulling op de vorige werken. L’Être et le Néant blijkt dan een soort van synthese tussen het affectieve vermogen van het bewustzijn, dat zich vnl. uit in de spontaneïteit en het verbeeldend vermogen van het bewustzijn, of de vernietende functie.

Wat L’Être et le Néant vooral onderscheidt van de andere werken is volgens ons, dat de reflexieve mens er ter sprake wordt gesteld. La transcendance de L’Ego, L’esquisse d’une théorie des émotions en L’imaginaire, belichten eerder het spontane vermogen van het bewustzijn. L’imaginaire is wel een tussengeval, omdat er ook sprake van reflexiviteit is. Tot zover de continuïteit.

Wat de affectiviteit betreft blijken de meeste werken van Sartre, die we hebben onderzocht, op L’imaginaire na. Sartre stelt immers dat het verbeeldend bewustzijn een radicaal verschillend bewustzijn is dan het waarnemend bewustzijn. Toch is het werk interessant omdat de verbeelding zich vormt op de achtergrond van de wereld. Deze achtergrond blijkt de affectiviteit te zijn, nl. het affectieve analogon. We kunnen dus concluderen dat elk beeld dat we van de wereld hebben affectief is.

Wat ook van belang is in ons onderzoek over de verbeelding is Sartres diepere analyse over het verlangen en de liefde. In aanvulling met de andere werken zijn de onderzochte delen in L’Être et le Nèant enigszins duidelijker en staat het ons ook toe om tussen de regels te kunnen lezen.

Het verlangen krijgt er een ontologische status en is pas van daaruit dat het sexuele verlangen kan begrepen worden. De eerste aanwijzingen over het verlangen krijgen we te lezen in La transcendance de l’Ego. Daar lezen we dat het verlangen het meest authentieke verlangen is, want irreflexief naar de wereld toe gericht. Het seksuele verlangen is eveneens het meest concrete verlangen, maar wordt vergiftigd door de reflectie in de seksuele daad.

De liefde ondergaat ook een sterke verandering in L’Être et le Néant, maar dat valt uit te leggen door de reflexiviteit. De thesis vindt haar voltooiing in het onderzoek naar de onverschilligheid, die het toppunt van de reflectie is. Maar ondanks wat het woord ‘onverschilligheid’ doet uitschijnen is het ook een vorm van affectiviteit, zij het wel unilateraal. De onverschillige mens affecteert de wereld, maar wordt niet meer geaffecteerd. Conclusie: de werkelijkheid wordt affectief beleefd.

Download scriptie (436.5 KB)
Universiteit of Hogeschool
Vrije Universiteit Brussel
Thesis jaar
2012