Staan de toegangspoorten naar het hoger onderwijs voor iedereen even ver open?

Marjolein
Braspenningx

Staan de toegangspoorten naar het hoger onderwijs voor iedereen even ver open?

Sociale ongelijkheden in het hoger onderwijs en een evaluatie van het huidige systeem van studiefinanciering.

 

Dit werkstuk omvat een schets van de bestaande sociale ongelijkheden in het Vlaamse hoger onderwijs en een evaluatie van het huidige Vlaamse systeem van studiefinanciering. Onze probleemstelling belicht de problematiek van bestaande sociale ongelijkheden in het hoger onderwijs enerzijds en de opgang van maatschappelijke processen die duiden op minder familiale solidariteit anderzijds. In dit licht werd de onderzoeksvraag vormgegeven: voldoet het huidige systeem van studiefinanciering om de sociale ongelijkheden in het hoger onderwijs in te dijken? Door middel van inzichten van belangrijke auteurs, schetsen we een theoretisch kader betreffende de sociale ongelijkheden in het hoger onderwijs. Een bredere conceptualisering van studiefinanciering in Vlaanderen blijft niet achterwege, evenals een literatuurstudie omtrent de totale studiekosten en het profiel van beursstudenten. Aan de hand van een grondige analyse van Vlaamse data afkomstig van alle hogere onderwijsinstellingen, formuleren we hypothesen met betrekking tot de een differentiële studievoortgang tussen studenten met verschillende achtergrondkenmerken. Hierop volgen hypothesetoetsingen aan de hand van een databestand van de Universiteit Antwerpen. Concreet wordt nagegaan in welke mate individuele achtergrondkenmerken een effect hebben op de studievoortgang van een student in het hoger onderwijs. Zo zien we dat voornamelijk mannelijke studenten met een niet-Europese nationaliteit, zonder algemeen secundair onderwijsdiploma en met een studietoelage een lagere studievoortgang kennen binnen het hoger onderwijs dan een gemiddeld student. Afsluitend wordt het huidige systeem van studiefinanciering onderworpen aan een grondige evaluatie; dit op basis van het berekenen van de studiekostendekking en een sterkte/zwakte analyse aan de hand van de literatuur. Dit alles vertalen we in enkele aanbevelingen die tot een beter studiefinancieringsbeleid zouden kunnen leiden.

Besluiten:

Tijdens het schetsen van de probleemstelling haalden we aan dat laaggeschooldheid in een geglobaliseerde kenniseconomie een nieuw sociaal probleem vormt. De nood aan hooggeschoolden vertaalt zich in een hogere participatie aan het hoger onderwijs. Ofschoon dit een goede zaak is, kunnen we het bestaan van hardnekkige sociale ongelijkheden binnen het hoger onderwijs niet ontkennen. We onderstreepten het belang van studiefinanciering om de democratisering binnen het hoger onderwijs te realiseren. Daarnaast zorgen bepaalde maatschappelijke processen, die de daling van de familiale solidariteit in de hand werken, ervoor dat het systeem van studiefinanciering moet herbevraagd worden. Het voorgaande mee in acht genomen, luidde onze onderzoeksvraag “Is het huidig systeem van studiefinanciering in het hoger onderwijs over het algemeen een efficiënte strategie om ongelijkheden in het hoger onderwijs in te dijken?”.

Vooraleer verder uit te wijden over de sterktes en zwaktes van het huidige systeem van studiefinanciering, zetten we haar belangrijkste eigenschappen op een rij. Vooreerst gingen we op zoek naar belangrijke sociologische auteurs om ons theoretisch kader vorm te geven. Zo zagen we in de stellingen van Bourdieu de ideale omschrijving van oorzaken die leiden tot ongelijkheden in het hoger onderwijs. Volgens Bourdieu zijn deze factoren allen van sociale aard en ziet hij deze vertaald in economisch, cultureel en sociaal kapitaal. Vervolgens werd de bredere historiek van het systeem van studiefinanciering in het licht gesteld en hebben we de structuur, de kost en de verdeling van de overheidstegemoetkomingen uit de doeken gedaan. Hieruit konden we besluiten dat studietoelagen inkomensdegressief zijn, rekening houden met de samenstelling van het gezin en met het al dan niet op kot gaan. Belastingvoordelen en kinderbijslagen zijn universeel en houden rekening met de rang van de student en het sociaal statuut van het gezinshoofd. Studiefinanciering is sterk gezinsgericht en de student wordt aanzien als ouderafhankelijk. Tot slot werden de nationaliteitsvoorwaarden, de studievoorwaarden en de financiële voorwaarden om toelagegerechtigd te zijn verder uitgelegd. In een volgende paragraaf berekenden we de directe en indirecte studiekosten en de leefkosten die verbonden zijn met een studie aan het hoger onderwijs. Vervolgens gingen we op zoek naar het gemiddelde profiel van een Antwerpse beursstudent. Uit cijfers kunnen we besluiten dat deze studenten vaak laaggeschoolde ouders hebben, niet afkomstig zijn uit een algemene secundaire richting op de middelbare school, dat zij vaak over een nationaliteit beschikken van buiten de Europese Unie, een minder hoog studierendement en studiesucces kennen in het hoger onderwijs en vaker zijn gehuisvest in de binnenstad. Voorts bleek dat zij veeleer kiezen voor een opleiding aan een hogeschool, hetgeen het hoger procentueel aantal beursstudenten aan de hogescholen verklaart. Op niveau van de instellingen zagen we dat het studierendement aan de hogere onderwijsinstelling een relatie vertoont met het aandeel beursstudenten dat er ingeschreven staat. Tenslotte werden de minimum- en maximumgrenzen vertaald in het maximale netto maandloon om in aanmerking te komen voor een (al dan niet volledige) studietoelage.

Uit eerdere studies bleek dat het studierendement van een student hoger onderwijs onderhevig is aan een aantal sociale factoren. Zo formuleerden we hypotheses die beweerden dat vrouwen, Belgen, studenten zonder studietoelage en studenten die afkomstig zijn uit het algemeen secundair onderwijs een gemiddeld hoger studierendement kennen dan mannen, niet-Belgen, studenten uit het technisch en beroepsonderwijs en met een studietoelage. Deze hypothesen werden met behulp van recente data bevestigd. Aan de hand van een databestand van de Universiteit Antwerpen, onderzochten we de effecten van enkele achtergrondkenmerken op de studievoortgang van studenten. Het belangrijkste achtergrondkenmerk betrof de nationaliteit. Verder merkten we zeer hoge correlaties op tussen de achtergrondkenmerken van een student. Eventuele andere verklaringen voor een differentiële studievoortgang werden kort meegegeven.

Tot slot trachtten we aan de hand van een analyse van de studiekostendekking en de opsomming van enkele sterken en zwaktes een algemeen beeld te scheppen van het huidige Vlaamse systeem van studiefinanciering. We besloten dat de directe studiekosten worden gedekt door zowel een volledige als een gemiddelde studietoelage. De verdere uitdieping van de dekking van de indirecte kosten door de studietoelagen bracht echter aan het licht dat er geen voldoende correctie bestaat voor beursstudenten die op kot willen gaan, zij krijgen hiervoor niet voldoende middelen. We concludeerden dat het huidige systeem van studiefinanciering voor een gemiddelde student volstaat, maar dat studenten met een lage financiële draagkracht niet voldoende worden voorzien in hun noden. Voort zetten we enkele anomalieën en tekortkomingen van het studiefinancieringsysteem op een rij waaruit we enkele aanbevelingen konden afleiden. Zo zou het wenselijk zijn dat de toelagebedragen omhoog zouden gaan en ook ten dele in het levensonderhoud van de student zouden voorzien; verder moeten ook de minimuminkomensgrenzen omhoog en is een verdere democratisering van het leerplichtonderwijs een absolute must om de sociale ongelijkheden in het hoger onderwijs te kunnen indijken.

Download scriptie (2.26 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2012