De architectuuropleiding aan de Gentse academie voor schone kunsten in de vroege negentiende eeuw

Pieter-Jan
Cierkens

 

De architectuuropleiding aan de Gentse academie voor schone kunsten in de vroege negentiende eeuw

In de late achttiende en de vroege negentiende eeuw werd het architectuuronderwijs te Gent volledig verzorgd door de academie voor schone kunsten. De opleiding maakte toen enkele hervormingen door die fundamenteel gebleken zijn voor de verdere ontwikkeling van de Gentse architectuurscène. Ondanks het uitgesproken belang van deze evolutie is er bijzonder weinig gepubliceerd over deze vroege vorm van kunstonderwijs waardoor een genuanceerd beeld van deze onderwijspraktijk ontbrak. Wat werd als goede architectuur beschouwd? Hoe werd de discipline aangeleerd aan de leerlingen? Welke vorm nam de relatie met de bouwpraktijk aan? Wie volgde de lessen aan de academie? Op welke manier positioneerde Gent zich op Belgisch en Europees vlak? Om deze vragen te beantwoorden bestudeerde ik het bestuurlijk archief van het KASK, alsook de collectie bewaarde architectuurtekeningen. Onderzoek op deze twee complementaire types van bronnenmateriaal - aangevuld met literatuurstudies - maakte het mogelijk om inzicht te krijgen in hoe men architectuur beleefde in de 19e eeuwse, Gentse ateliers. Het resultaat toont aan dat de bouwkunst aan de academie in de periode tussen 1800 en 1830 een definitieve start nam als volwaardige discipline. Deze evolutie blijkt een geschakeerd proces te zijn geweest dat zich op uiteenlopende vlakken uitte.

Na enkele turbulente oorlogsjaren brak er in 1792 eindelijk een kortstondig moment van vrede aan. De directie van de academie vond opnieuw de moed om aan de slag te gaan en maakte van de gelegenheid gebruik om de instelling te hervormen. Sinds de oprichting in 1752 waren enkele doelstellingen ongerealiseerd gebleven en vooral de afdeling architectuur beantwoordde niet aan de vooropgestelde eisen. De wijze waarop het nieuwe, officiële reglement omgezet werd in de onderwijspraktijk vormde de eerste invalshoek om de architectuuropleiding te analyseren. Zowel het klassensysteem, de evaluatie in concoursvorm als het programma van de afdeling bouwkunde werden sterker afgestemd op het Franse academische model. In de geest van het nieuwe reglement werden enkele maatregelen doorgevoerd om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Zo werd er in 1792 een Nederlandstalige vertaling gepubliceerd van het standaardwerk van Jacques-François Blondel, ‘Cours d’Architecture’. Dit handboek blijkt een cruciale rol gespeeld te hebben in zowel de praktische georiënteerde ateliers als in de theoretische lessen. Andere beslissingen blijken niet, of slechts aanzienlijke tijd later, omgezet in praktische aanpassingen waardoor de officiële publicaties van de academie op dit vlak geen correct beeld verschaffen van de toenmalige, dagdagelijkse realiteit. Het organiseren van de ‘hulpwetenschappen’ - kleinere cursussen die zo veel mogelijk aspecten van het complexe architectuurberoep moesten belichten - vond bijvoorbeeld pas in 1828 daadwerkelijk plaats. In de tekenateliers kreeg het kopiëren van tekeningen steeds minder aandacht en besteedde men steeds meer aandacht aan het daadwerkelijk ontwerpen. Parallel verloor het opwerken van tekeningen drastisch aan belang. Deze maatregelen samen illustreren hoe de architectuuropleiding stilaan van een ‘tekenopleiding’ naar een ‘ontwerpopleiding’ evolueerde.

De architectuuropleiding was uiteraard slechts een beperkt deel van de academie. De grotere context waarbinnen de instelling functioneerde vormde een tweede gezichtspunt om de opleiding te bestuderen. Van groot belang zijn hier de organisatorische aspecten, de technische omkadering en de frequente politieke machtsverschuivingen. De briefwisseling van de academie met Willem I, koning van de Verenigde Nederlanden, toont bijvoorbeeld treffend aan welke invloed een vorst op het stedelijk onderwijs kon uitoefenen. Het inrichten van een - bijzonder doordacht samengestelde - architectuurbibliotheek in 1812 wijst dan weer op de ernstige wil tot professionalisering. Ook de vooropleiding van de professoren, hun beroepsmatige carrière en hun relatie tot de Gentse architectuurscène werpen een licht op de gedaanteverwisseling die de opleiding onderging. Schrijnwerkers, beeldhouwers en tekenaars werden langzaam volwaardige architecten. De steeds toenemende getallen waarin men afstudeerde en de groeiende technische omkadering tonen hoe de instelling alsmaar groeide in omvang. De uiteenlopende latere carrières van de afgestudeerde leerlingen, hun relaties tot de gevestigde architectuurfamilies in Gent en hun essentiële activiteit op de Gentse kunstscène bevestigen dat ook de impact van de opleiding op de bouwpraktijk sterk toenam. Deze maatschappelijke neerslag van een educatief project was een bijzonder boeiend en actief gebeuren. Het oprichten van de Société de Beaux-Arts en de manier waarop de architectuur een emancipatieproces onderging op het Gentse salon, zijn in dit opzicht dus onlosmakelijk verbonden met de evolutie die de architectuuropleiding doormaakte in de vroege 19e eeuw.

De interne ontwikkeling die de opleiding karakteriseerde had uiteraard een sterke invloed op de architectuur die de leerlingen produceerden en is dus visueel duidelijk waar te nemen in de studentenontwerpen. De collectie bewaarde studententekeningen vormde dan ook een derde uitgangspunt om de evoluerende architectuuropleiding te ontleden. De atelieroefeningen evolueerden van tekenopdrachten waarin plan en snede volledig los van elkaar gezien werden, tot volwaardige complexe ontwerpopdrachten. De architectuurtaal die de leerlingen gebruikten maakte zich langzaam los van het strenge, Grieks classicisme om in eerste instantie over te gaan in een monumentale vormentaal en vervolgens in een embryonaal eclecticisme te eindigen. Het gebruik van maten en verhoudingen lijkt geïnspireerd op het Franse model en heel wat tekeningen en ontwerpen vertonen duidelijke invloeden van internationale architectuurliteratuur. Visuele reconstructies van ontwerpopdrachten illustreren de enorme diversiteit aan ontwerpen en leggen de quotatiecriteria van de professoren bloot. Deze tekeningencollectie gunt een exclusieve blik in het 19e eeuwse architectuuratelier en bewijst dat de school en de bouwpraktijk zeker geen gescheiden werelden waren.

Gent was begin 19e eeuw een dynamische stad voor architecten. De academie hervormde de opleiding, de eerste ‘echte’ architecten studeerden af en bouwden in hun thuisstad voor de industrie en de burgerij. De aanzet tot veel van de randstedelijke ontwikkeling dateert van deze periode en werd ontworpen volgens de principes die de academie toen ontwikkelde. De kunstsalons, die tot in de 20e eeuw een autoriteit bleven op gebied van kunstkritiek, kregen in deze decennia hun definitieve vorm. In dit bruisend cultureel kader, betekende de periode tussen 1800 en 1830 het definitieve vertrekpunt van het architectuuronderwijs in Gent. Deze scriptie tracht zowel de talrijke aspecten die de architectuuropleiding kenmerken diepgaand te onderzoeken, alsook om dit alles binnen een grotere architecturale en educatieve context te plaatsen. 

Download scriptie (9.87 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2012
Thema('s)