Levenskwaliteit bij vrouwen met of zonder verzakking in de postnatale periode

Bieke
Samijn
  • Leonie
    Vandecaveye

Levenskwaliteit bij vrouwen met of zonder verzakking in de postnatale periode

Bieke Samijn en Leonie Vandecaveye

Pelvic organ prolapse (POP) of verzakking is een veelvoorkomende conditie in de periode voor en na de bevalling. In een algemene populatie van vrouwen na de bevalling of in de postpartumperiode zijn POP-Q stadia 1 en 2 het meest frequent. De ernst van een verzakking wordt door de POP-Q ingedeeld, gaande van 0 (geen defect) tot 4 (ernstige verzakking). Vrouwen met een verzakking kunnen een grote waaier aan symptomen ervaren. Deze bevatten urinaire, defecatoire, verzakkings- en seksuele symptomen. Sommige studies tonen echter aan dat de aanwezigheid en hinder als gevolg van symptomen niet gerelateerd is aan de ernst van de verzakking, aangetoond via de POP-Q. Fitzgerald et al. (2007) merkten zelfs meer symptomen en hinder op bij vrouwen met stadium 2 verzakking dan vrouwen met een meer gevorderde verzakking. Wanneer gekeken wordt naar de levenskwaliteit van vrouwen met een verzakking, blijken symptomen de meest determinerende factor, onafhankelijk van de verzakkingsgraad.

POP stadia 1 en 2 zijn het meest frequent gezien in de postpartum periode en gaan vaak gepaard met symptomen en hinder. Alhoewel beide feiten reeds apart gekend en bestudeerd zijn, is er nog niet onderzocht of de verzakking in de postpartumperiode ook gepaard gaat met symptomen, hinder en gedaalde levenskwaliteit. Het doel van de actuele studie is nagaan of de aanwezigheid van een verzakking in de postpartumperiode een invloed heeft op de levenskwaliteit van de moeder. Daarnaast wordt de invloed van verschillende maternele en bevallings- of obstetrische factoren op de aanwezigheid van POP en de levenskwaliteit in de postpartumperiode nagegaan.

De studie was een geblindeerd cross-sectioneel onderzoek. Zwangere vrouwen, waarvan de bevalling gepland was tussen 15 november 2012 en 15 februari 2013, werden in deze studie opgenomen. Na de bevalling ontving elke vrouw een vragenlijst op de dienst Materniteit van het Universitair Ziekenhuis te Gent. De vragenlijst werd opgebouwd uit 4 gevalideerde vragenlijsten, namelijk de Pelvic Floor Distress Inventory (PFDI)-20, de Pelvic Floor Impact Questionnaire (PFIQ)-7, de Pelvic organ prolapse  Incontinence Sexual function Questionnaire  (PISQ)-12 en de Short Form Health Survey (SF)-36. Daarnaast werd ook een niet-gevalideerde vragenlijst toegevoegd. Dit om maternele en obstetrische factoren te bevragen.

Vijf tot zeven weken na de bevalling kwam de vrouw naar de gynaecoloog voor een controleonderzoek. Bij dit onderzoek had de vrouw de gelegenheid de ingevulde vragenlijsten af te geven. Tijdens het controleonderzoek werd voor elke proefpersoon het POP-Q stadium van de bekkenbodem bepaald door de gynaecoloog. Na bepaling van het POP-Q stadium werden de vrouwen ingedeeld in twee groepen: één groep zonder verzakking (POP=0) en één groep met verzakking (POP≥1). Voor de statistische dataverwerking werd gebruik gemaakt van IBM SPSS software (SPSS, versie 21.0).

De belangrijkste bevinding die uit deze studie naar voor kwam, was het ontbreken van een positief verband tussen de aanwezigheid van een verzakking en de aanwezigheid van urinaire, defecatoire of verzakkingssymptomen en de levenskwaliteit bij vrouwen in de postpartumperiode. Memon en Handa  bevestigen dat er bij een verzakking vaak een latente periode gezien wordt tussen de schade opgelopen tijdens bevalling en de ontwikkeling van symptomen. De leeftijdsgerelateerde veranderingen, in combinatie met de schade die is opgelopen tijdens de bevalling, kunnen op oudere leeftijd leiden tot het ontstaan van een symptomatische verzakking. In dat opzicht is het echter wel belangrijk te starten met preventie van symptomatische POP kort na de bevalling.  

Gelijkaardig aan de aanwezigheid van symptomen kon in deze studie voor de levenskwaliteit ook geen verband worden aangetoond met de aanwezigheid van een verzakking. Door de duidelijke relatie tussen de aanwezigheid van symptomen en een verstoorde levenskwaliteit die gezien wordt bij POP, is dit een logisch resultaat. Een oudere leeftijd blijkt één van de beïnvloedende factoren in de aanwezigheid van symptomen en impact op QOL. De huidige studiepopulatie was mogelijks te jong om significante resultaten te verkrijgen.

Bij vergelijking van de scores op de SF-36 Health Survey met normatieve data werd een gedaalde levenskwaliteit in de postpartumperiode aangetoond. Dit kan een gevolg zijn van het tijdstip van evaluatie of de invloed van verschillende maternele, obstetrische of postnatale factoren.

Maternele en obstetrische factoren waren binnen de huidige studie niet significant gerelateerd aan de aanwezigheid van een verzakking. Wanneer de duur van de arbeid vergeleken werd tussen de verschillende POP-Q stadia, werd een langere arbeidsduur gevonden binnen de groep vrouwen met een hogere graad van verzakking. Dit resultaat is overeenkomstig met de hypothese dat een langere arbeidsduur geassocieerd is met een groter risico op schade ter hoogte van de bekkenbodemspieren.

Er werd een positieve relatie gevonden tussen de eigenschap ‘blanke ras’ en een hogere levenskwaliteit. Dit werd al eerder in andere studies aangetoond, maar steeds met methodologische onzekerheden. Ook binnen dit huidig onderzoek kan de methodiek een beïnvloedende factor zijn geweest.

Huidig onderzoek toonde aan dat primipare vrouwen in de postpartumperiode een lagere levenskwaliteit hebben dan multipare vrouwen. Howell et al.(2006) geven aan dat primipare vrouwen in de vroege postnatale periode overweldigd kunnen zijn door hun fysieke klachten, problemen met het kind en de nieuwe context waarin ze leven. Ook binnen deze studie is het mogelijk dat verwachtingen van de primipare vrouwen ervoor zorgden dat ze meer impact ervaarden in vergelijking met multipare vrouwen. Daarnaast kan de aanwezigheid van pijnlijke borsten, wat meer voorkomt bij primipare vrouwen, een bijkomend negatief effect hebben op de levenskwaliteit van de vrouw.

Als besluit, kon de huidige studie geen positieve correlatie aantonen tussen een verzakking in de postpartumperiode en de aanwezigheid van symptomen of gedaalde QOL. De mogelijk latente periode tussen de perinatale schade en de postmenopauzale symptomatische verzakking moet bestudeerd worden in een prospectief, longitudinaal onderzoek. Maternele en obstetrische factoren blijken tot een zeker hoogte een invloed te hebben op de levenskwaliteit. Een grootschalig, multicentrisch onderzoek omtrent maternele en obstetrische factoren kan zowel voor de invloed op POP als voor de invloed op QOL een algemeen verklarend beeld scheppen.

Aangezien bekkenbodemtraining een positief effect heeft op verzakkingssymptomen, -ernst en -ontwikkeling, kan deze therapie gezien worden als een preventieve maatregel voor symptomatische verzakking op latere leeftijd.

 

Download scriptie (1.32 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2013
Thema('s)