Explaining U.S. climate inaction: Influences on cap-and-trade votes in Congress

Clara
Vandeweerdt
  • Bart
    Kerremans

Een verrassende waarheid in het Amerikaanse klimaatbeleid

Net als medegrootmachten China en Rusland zijn de Verenigde Staten nooit een voorloper geweest in de strijd tegen de opwarming van de aarde. De voorbije jaren sneuvelden ambitieuze klimaatplannen keer op keer in het Amerikaanse Congres. Voor velen is dit te wijten aan de invloed van vervuilende bedrijven en hun stevige lobby-apparaat. Recent onderzoek aan de KU Leuven toont echter aan dat de mening van Joey Sixpack wel eens een grotere impact kan hebben op de klimaatkeuzes van de VS.

 

Het was snikheet in Washington toen Barack Obama op 25 juni een zoveelste omwenteling in de strijd tegen global warming aankondigde. Aan grote woorden ook deze keer geen gebrek: de president ontvouwde een plan waarin de Verenigde Staten voortrekker zouden worden in niets minder dan een “gecoördineerde aanval op klimaatverandering”. Niet dat de voorgestelde maatregelen even inspirerend waren. Schonere elektriciteitsproductie, onderzoek naar groene brandstoffen, meer wind- en zonnenergie en betere woonisolatie…het zijn zaken waar wij als welopgevoede klimaat-Europeaan niet meteen van omvervallen. Toch is het plan een betekenisvolle stap om Amerika los te rukken uit zijn historische klimaatinertie, weg van het Bush-tijdperk. Obama wil betekenis geven aan een bekende belofte uit zijn eerste inauguratiespeech, “to restore science to its rightful place”.

 

Tot zover de goede voornemens. Het nieuwe klimaatplan dreigt nu al ondergesneeuwd te raken in een lawine van kritiek vanuit het Congres, de instelling waarin vertegenwoordigers van de Amerikaanse burgers en staten zetelen. Zowat alle vorige klimaatinitiatieven moesten dat lot al ondergaan: geen enkel wetsvoorstel met enige klimaatambitie heeft zich tot nu toe door het moeras van Congresleden gesparteld. Zelfs toen de Democraten in 2009 konden genieten van een dominante positie in beide Congreskamers, raakte de strijd tegen klimaatopwarming niet verder dan het pluche van Capitol Hill. Zo hebben de eerste ambitieuze klimaatplannen van Obama destijds amper de start, laat staan de finish, gehaald. Ook na Bush is die rechtmatige plaats van de klimaatwetenschap nog niet meteen voor morgen.

 

Wanneer een beslissing van het Congres serieuze economische gevolgen kan hebben, zijn industriële belangengroepen nooit ver weg. Niet verwonderlijk dus dat de invloed van vervuilende bedrijven vaak als belangrijkste reden wordt gezien voor de Amerikaanse klimaatlaksheid. Voor bedrijven als ExxonMobil en General Electric staat er veel op het spel. Het befaamde Massachusetts Institute of Technology berekende bijvoorbeeld dat de meest vervuilende sectoren tot bijna de helft van hun inkomsten zouden verliezen als er een rem wordt gezet op broeikasgassen in de VS. Vooral olie-, gas- en steenkoolbedrijven hebben daarom reden genoeg om grote lobbybudgetten te spenderen in Washington.

 

Toch levert onderzoek weinig bewijs op dat bedrijven een beduidende invloed hebben op het uitstellen van klimaatdoelstellingen. Congresleden die steenkoolmijnen of olieraffinaderijen in hun kiesdistrict hebben, zijn niet minder geneigd om klimaatwetten te steunen. Zelfs afgevaardigden die campagnegeld van dit soort bedrijven kregen, stemmen niet spectaculair anders. Omgekeerd slaagden 'schone' bedrijven er ook niet in om klimaatactie te promoten: wethouders uit gebieden met veel activiteiten in wind-, zonne- of kernenergie stemden niet vaker pro-klimaat. De macht van de bedrijfslobby om uitstootnormen te doen kapseizen moet dus niet overroepen worden.

 

Waaraan is het slome klimaatbeleid van de VS dan wel te wijten? Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de opinie van Joey Sixpack—de gemiddelde Amerikaan—erg bepalend is voor het stemgedrag van Congresleden. Hoe meer de publieke opinie zich zorgen maakt over de gevolgen van klimaatverandering, hoe meer congresleden bereid zullen zijn om strengere normen te steunen. En daar knelt het schoentje voorlopig: Amerikanen staan traditioneel meer wantrouwig tegenover wetenschappelijke bevindingen wanneer het over global warming gaat dan pakweg West-Europeanen. Uit enquêtes van Gallup, Inc. blijkt bijvoorbeeld dat 43% van hen niet overtuigd is dat menselijk handelen klimaatverandering veroorzaakt. Klimaat is er, meer dan bij ons, een kwestie van politieke tegenstellingen: je bent voor of tegen. Een aanzienlijk deel van de bevolking staat daardoor heel wantrouwig tegenover het thema. Volgens psycholoog Daniel Gilbert van Harvard is klimaatverandering voor Amerikanen ook dikwijls een te abstract begrip om het daadwerkelijk als bedreigend te ervaren. Wat ook de redenen mogen zijn: het is de publieke opinie die bepaalt hoe ver de VS gaat in de beperking van broeikasgassen.

 

Dat heeft zo zijn gevolgen voor de globale actie tegen klimaatverandering. Na China hebben de Verenigde Staten de grootste CO2-uitstoot ter wereld. Elk wereldwijd klimaatprotocol verliest dan ook heel wat van zijn waarde als de VS niet mee in bad zit. Het is daarom absoluut noodzakelijk om de invloed van de Amerikaanse publieke opinie te begrijpen en erop in te spelen. Milieuorganisaties hebben de neiging om zwaar in te zetten op naming and shaming: het uitvergroten van de veronderstelde invloed van machtige bedrijven. Nu ziet het ernaar uit dat ze zich dringend moeten richten op de man in de straat. Amerikanen moeten overtuigd raken van de negatieve gevolgen van klimaatverandering én zich tegelijk bewust worden van het feit dat er wat aan gedaan kan worden. Enkel als daar een kentering in komt, zullen hun politieke vertegenwoordigers meegaan in een globale doelstelling. Zoiets vraagt uiteraard tijd. Het blijft dus afwachten in hoeverre Obama zijn nieuwe klimaatplan verwezenlijkt krijgt.

Download scriptie (386.83 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013