Overgang van onderneming: De situatie van het overheidspersoneel met betrekking tot Richtlijn 2001/23/EG

Bruno
Aguirre

Overgang van onderneming: De situatie van het overheidspersoneel met betrekking tot Richtlijn 2001/23/EG.

Situering

Als gevolg van verscheidene economische omstandigheden worden ondernemingen er vaak toe gedwongen structurele maatregelen te nemen die een impact kunnen hebben op het personeelsbestand. Zo kan een onderneming overgaan tot een collectief ontslag teneinde het personeelsbestand terug te dringen. Ook kunnen ondernemingen besluiten dat de onderneming, of een onderdeel ervan gesloten dient te worden. De structurele maatregel waar deze masterproef dieper op in gaat, betreft de beslissing van een ondernemer om zijn onderneming of een onderdeel ervan van de hand te doen, de zogenaamde overgang van onderneming.

Het begrip overgang van onderneming omhelst verschillende operaties, waaronder de loutere verkoop of cessie, alsook de invennootschapsstelling of de fusie. Deze operaties brengen naast vennootschaps- en fiscaalrechtelijke vragen ook arbeidsrechtelijke vragen met zich mee. Meer bepaald stelt zich de vraag wat het lot is van het personeel dat in de betrokken onderneming tewerk gesteld wordt.

Europese Unie

In een poging om een wettelijk kader te ontwerpen voor deze problematiek, heeft de Raad van de Europese Unie op voorstel van de Europese Commissie in 1977 een richtlijn uitgevaardigd. In deze richtlijn wou de Raad van de Europese Unie aan de werknemers van de overgedragen onderneming of van het overgedragen onderdeel van de onderneming zekerheid bieden met betrekking tot het voortbestaan van hun arbeidsverhouding. De richtlijn voorzag enerzijds in een bescherming tegen ontslag en anderzijds in het behoud van rechten en plichten van de werknemer als gevolg van de overgang van onderneming.

Toch bleek deze richtlijn niet in staat om alle hypotheses van overgangen van onderneming te omvatten. Onder andere bleek de richtlijn ontoereikend wanneer een onderneming uit de publieke sector in de operatie betrokken werd, de hypothese van privatisering en nationalisering.

De Raad van de Europese Unie en de Commissie hielden destijds niet uitdrukkelijk rekening met gevallen van privatisering of nationalisering. Dit was logisch gezien de tijdsgeest. De privatiseringsgedachte vond pas opgang nadat Margaret Thatcher in 1979 verkozen werd tot premier van het Verenigd Koninkrijk, waarna zij in de jaren tachtig een groot aantal overheidsbedrijven ging privatiseren. In diezelfde periode nationaliseerde de Franse president François Mitterrand verschillende belangrijke economische sectoren.

De Europese wetgever heeft lange tijd nagelaten om de regelgeving omtrent overgang van onderneming te verduidelijken in het licht van deze bewegingen van en naar de publieke sector. Slechts recent werd, als gevolg van uitspraken van het Europees Hof van Justitie, het toepassingsgebied van de Europese richtlijn op dit vlak verduidelijkt. De richtlijn uit 1977 werd in 2001 vervangen door Richtlijn 2001/23/EG die, gelezen in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, duidelijk het toepassingsgebied van de Europese regelgeving aangeeft. De Europese regeling omtrent overgang van onderneming is van toepassing op de publieke sector, voor zover het om personeel gaat dat met een arbeidsovereenkomst tewerk gesteld wordt. Zij die niet met een arbeidsovereenkomst bij de overheid tewerk worden gesteld, de zogenaamde statutairen, vallen buiten het toepassingsgebied van de Europese richtlijn.

België

Een Europese richtlijn heeft echter geen directe werking in de Europese lidstaten. Opdat de richtlijn toepassing kan vinden in het nationale recht, dient ze door de lidstaten te worden omgezet en dit binnen een door de richtlijn duidelijk gedefinieerde periode.

Hoewel de Europese richtlijn nu wel duidelijk haar toepassingsgebied aangeeft, blijkt dat, na omzetting in nationaal recht, nog steeds onzekerheid bestaat omtrent de gevolgen op het personeel bij bewegingen van ondernemingen van en naar de publieke sector.

Enerzijds werd de Europese richtlijn in België omgezet in een collectieve arbeidsovereenkomst. Een collectieve arbeidsovereenkomst is echter per definitie niet van toepassing op de publieke sector. Anderzijds blijkt dat, indien de Europese richtlijn in België wel correct zou zijn omgezet, deze regeling nog steeds niet zou volstaan om de arbeidsrechtelijke aspecten van overgangen van onderneming van en naar de publieke sector volledig te omvatten. Als gevolg van de Europese richtlijn worden contractueel en statutair overheidspersoneel namelijk op een verschillende manier behandeld. Dit verschil in behandeling tussen beide categorieën overheidspersoneel vormt een schending van het gelijkheidsbeginsel dat in de Belgische Grondwet werd opgenomen in de artikelen 10 en 11.

In deze masterproef worden de twee problemen die zich in het Belgische recht voordoen nader gekaderd en geanalyseerd. Om het probleem beter te kunnen analyseren, wordt onderzocht hoe drie van onze buurlanden, Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, de Europese richtlijn hebben omgezet. Een vergelijking met deze rechtsstelsels biedt een beter inzicht in de problematiek.

De analyse die gemaakt wordt, maakt het mogelijk om de Belgische wetgever ertoe aan te sporen om een oplossing te zoeken voor de problemen die in deze masterproef aangekaart worden. Zoals de wetgeving met betrekking tot de overgang van onderneming er vandaag uitziet, dreigen in de toekomst veroordelingen en bijhorende schadevergoedingen aan benadeelde partijen.