Het kantoorinterieur volgens architect Léon Stynen

Anoek
Beckers

Het kantoorinterieur volgens architect Léon Stynen:

Architect, interieurarchitect en pleitbezorger van de industriële vormgeving.

 

Deze masterproef belicht hoe de Belgische architect Léon Stynen mee vormgaf aan niet alleen de architecturale verschijning van het kantoor­gebouw, maar ook aan de nieuwe werkplekken die hierin werden ingericht.

 

Na de Tweede Wereldoorlog vond er in België een snel economisch herstel plaats. Overal in het land werden de steden klaargestoomd voor de moderne tijd en de nieuwe diensteneconomie. Er vonden grote infrastructuurwerken plaats. Eén van dé symbolen van deze economische, stedenbouwkundige en maatschap­pelijke transitie is het kantoorgebouw.[1]

Het oeuvre van Léon Stynen overspant meer dan een halve eeuw architectuurgeschiedenis in België. Hij lag mee aan de grondslag van verschillende toonaangevende kantoorgebouwen na de Tweede Wereldoorlog. Vooral in zijn thuishaven Antwerpen heeft hij een blijvende indruk nagelaten. Zijn meest iconische kantoorgebouw, de BP-Building, springt al bij het binnenrijden van de stad in het oog. Hierbij ging deze masterproef op zoek naar de elementen of werk­processen die steeds terugkeren om te kunnen aantonen wat typerend is voor het ontwerp van een kantoorinterieur van Stynen.

 

Léon Stynen hield zich aan vijf eigen interieur­ontwerpprincipes bij het ontwerpen van kantoorgebouwen. Eender welke ontwerprol hij op zich nam, deze vijf principes kwamen steeds terug.

             Het functionele raster was voor Stynen hét basisbeginsel. Het volledige ontwerpproces begon bij het ontwerpraster. Door het toepassen van een rationele, rigide maatvoering verkreeg Stynen steeds harmonieuze ruimtes met harmonieuze verhou­dingen. Hij trok dit ontwerpprincipe al dan niet zichtbaar door tot in alle aspecten van het bouwen, van structuur tot gevel, van technieken tot het interieur. De zichtbaarheid van het raster in het interieurontwerp varieerde van opdracht tot opdracht.

②             Met de transparante inkomhal wilde Stynen niet enkel de intenties van de onderneming tonen. Stynen creëerde steeds een inkomhal met een ruimtelijkheid die de bezoeker raakt. De grote, hoge ruimtes met zo weinig mogelijk invulling resulteerden in het opwekken van een gevoel en beleving. De atmosfeer van de inkomhal gaf weer waar de onderneming voor stond. Dit was voor Léon Stynen van primordiaal belang.

③                 De panoramische blik op de stad toonde aan dat Stynen ontwierp in functie van licht, lucht en ruimte­lijkheid, volgens de principes van het Nieuwe Bouwen. Door de toepassing van grote raampartijen liet hij de binnen- en buitenruimtes in elkaar over lopen. De kantoor­gebouwen kregen terrassen zodat werknemers ook tijdens de werkdagen even konden ontspannen. Stynen wilde een lichtrijke werkomgeving creëren waar werknemers graag naartoe gingen. Aan de hand van deze ontwerpmethodiek kon ik vaststellen dat hij de productiviteit van de onderneming linkte met de tevredenheid van de werknemers. Nu alom geweten, maar toen nog vrij nieuw door de opkomst van het nieuwe werken.

④             De moderne technieken, Stynen was een man met een sterk technisch inzicht. Hij wilde steeds de laatste moderne technieken toepassen voor verwarming, verluchting en verlichting. Dit ontwerp­principe sluit aan bij de opkomst van het nieuwe werken.

             Een aangepaste interieurinrichting was voor Stynen heel belangrijk. Hij wou niets aan het toeval overlaten. Alle interieurs van de kantoorgebouwen werden grondig bestudeerd en doordacht ingedeeld, hetzij door Stynen, hetzij door aangestelde interieurarchitecten, hetzij door de onderneming zelf.

 

Deze vijf ontwerpprincipes sluiten mooi aan bij de rol die Léon Stynen het liefste op zich nam, deze van architect, interieur­architect en meubelontwerper. De ontwerprol evolueerde mee met de tijd. In het begin van zijn carrière als kantoorarchitect nam hij de rol op van architect en ingenieur. Bij de bouw van zijn latere kantoorgebouwen nam hij de rol op van architect en pleitbezorger van de industriële vormgeving. Bij de bouw van zijn recentste kantoorgebouwen nam hij de rol op van architect, interieurarchitect en meubelontwerper.

Ik kon echter wel vaststellen dat Stynen veel belang hechte aan het interieurontwerp of dit nu bij zijn architectenopdracht hoorde of niet. De veranderende evolutie van zijn rol is te wijten aan de veranderingen in de maatschappij en de hervorming van het ontwerponderwijs waar Stynen mee verantwoordelijk voor was.

Tot en met de jaren ’50 was er weinig interesse in het interieur bij de opdrachtgevers. Het interieur werd niet gezien als een aparte discipline en werd vaak pas later ingevuld zonder echt rekening te houden met de architectuur. Het is bij de start van twee nieuwe opleidingen, interieurarchitectuur en industriële vormgeving, dat de interesse voor het interieur steeg bij de opdrachtgever. Daar maakte Stynen gebruik van. Stynen zijn interesse voor de nieuwe disciplines vertaalde zich in het pleidooi voor een zorgvuldige keuze van gebruiksobjecten.

 

Tijdens het onderzoek werd gekeken naar de werkplekken, hoe deze georganiseerd, ingericht en aangekleed werden en hoe dit evolueerde gedurende zijn carrière. Ik kwam tot de conclusie dat zijn interieurontwerpprincipes niet veranderden doorheen de tijd. Zijn ontwerpprincipes bleven steeds de bovenvermelde vijf. De manier waarop hij deze toepaste op een bepaald kantoorgebouw evolueerde mijns inziens mee met de veranderingen van de maatschappij. Dit gegeven kwam volgens mij duidelijk naar voor bij de inkomhal en de functie van de auto binnen het kantoorgebouw. De auto was toen een sterk opkomende trend waar Stynen heel snel in volgde. Ook het feit dat hij steeds de laatste nieuwe technologieën wou gebruiken maakt voor mij duidelijk dat zijn ontwerpprincipes op zich niet veranderden doorheen de tijd, maar wel de manier waarop ze werden toegepast in het kantoorgebouw.

 

Léon Stynen is architect, interieurarchitect én meubelontwerper. De kantoorgebouwen gebaseerd op zijn interieurontwerpprincipes blijven wel degelijk bestaan als kantoorgebouw. Maar deze zijn zo flexibel dat ze ingericht kunnen worden volgens de wensen van de gebruikers. Ook al leek op het eerste zicht enkel de gevel bewaard, de interieurontwerpprincipes van Stynen leven verder in de kantoorgebouwen. Bij het nader bestuderen van de huidige toestand van de kantoor­gebouwen kwamen de interieurontwerpprincipes duidelijk terug. Van de vier kantoorgebouwen is dus slechts één gebouw veranderd van functie. Ook dit gegeven geeft een interessant inzicht, dat Stynen niet enkel kantoorgebouwen ontwierp die enkel en alleen kantoorgebouwen konden zijn maar dat zijn gebouwen konden meegroeien met de veranderende noden in de maatschappij.

 

 

Download scriptie (44.33 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2019
Promotor(en)
Frédie Floré