Rood of groen: pure willekeur?

Jaime
Moreira Resina

Dit onderzoek en deze masterproef kaderen binnen een reeks van onderzoeken die allemaal hetzelfde doel voor ogen hadden. Het was de bedoeling om de woordvolgordevoorkeur in tweeledige, werkwoordelijke eindgroepen van Vlaamse lagereschoolkinderen in kaart te brengen: gebruiken deze kinderen meer de groene woordvolgorde (voltooid deelwoord + hulpwerkwoord) of de rode woordvolgorde (hulpwerkwoord + voltooid deelwoord). Deze reeks onderzoeken die gevoerd werden binnen de Universiteit Gent kwamen tot stand nadat de collectieve interesse gewekt was na het lezen van de onderzoeken van Zuckerman (2001) en Meyer en Weerman (2016); zij voerden gelijkaardige onderzoeken uit met medewerking van Nederlandse kinderen. Het was immers interessant om na te gaan of er verschillen in voorkeur waren in deze twee delen van het Nederlands taalgebied. Pilootonderzoek van De Sutter (2005) toonde immers al aan dat Vlamingen vooral een groene woordvolgorde verkiezen, terwijl Nederlanders eerder een rode woordvolgorde verkiezen. Echter, deze bevindingen over volwassen participanten moesten (moeten?) nog uitvoerig gecontroleerd worden bij jongere participanten.

Aangezien regio, geslacht en leeftijd niet de enige bepalende factoren zijn in dit onderzoek, werd er ook ruim aandacht besteed aan het methodologisch kader. Er werden immers twee verschillende experimenten uitgevoerd met de participanten om na te gaan of de communicatieve context waarin elk experiment plaatsvond een bepalende rol speelt. In de Sentence Repetition Task moesten de participanten zo exact mogelijk sets van zinnen die de onderzoeker voorlas, herhalen. In de Production Task (afbeeldingsmethode) moesten de participanten spontaan antwoorden formuleren op vraagwoordvragen die bij een reeks van afbeeldingen hoorden.

We hadden verwacht dat vrouwelijke participanten een grotere voorkeur zouden hebben voor de rode woordvolgorde dan mannelijke participanten. We baseerden ons daarvoor op sociolinguïstisch onderzoek dat aangetoond heeft dat (1) de rode woordvolgorde meer geassocieerd wordt met prestigieus taalgebruik en dat (2) vrouwen meer geneigd zijn om prestigieus taalgebruik te hanteren. Uit de analyse van de SRT kwam een statistisch relevant resultaat dat onze verwachting tegenspreekt: onze mannelijke participanten hebben een grotere voorkeur voor de rode woordvolgorde dan onze vrouwelijke participanten. Uit de gegevens van de Production Task zouden we dezelfde conclusie kunnen nemen, ware het niet dat de resultaten niet statistisch relevant gebleken zijn. Aangezien alle voorgaande masterproefonderzoeken tot dezelfde conclusies komen, gaan wij ervan uit dat ons resultaat van de SRT een uitzondering is die de regel bevestigt en dat de voorkeur voor een rode woordvolgorde dan wel een groene woordvolgorde geen taalkundig element is dat genderonderscheidend is.

We hadden voorspeld dat onze participanten overwegend de groene woordvolgorde zouden verkiezen, maar dat het aandeel rode woordvolgordes evenredig met de leeftijd zou stijgen. We baseerden ons daar vooral op onderzoek van De Sutter (2005) dat aangetoond heeft dat Vlaanderen een overwegend ‘groene’ regio is, wat betekent dat jonge kinderen ook vooral ‘groene’ input verwerken. Zowel bij de SRT als bij de Production Task (afbeeldingsmethode) stellen we vast dat het aandeel rode woordvolgordes bij de oudere participanten inderdaad groter is dan bij de jongere participanten; dat aandeel groeit dus inderdaad naarmate de kinderen ouder worden.

Het feit dat bij beide experimenten enkel de jongste leeftijdsgroep (6/7 jaar) een duidelijke voorkeur heeft voor de groene woordvolgorde, spreekt onze verwachting tegen. Als bij beide experimenten vijf van de zes onderzochte leeftijdsgroepen een voorkeur heeft voor de rode woordvolgorde, kunnen we niet stellen dat Vlaamse kinderen een voorkeur hebben voor de groene woordvolgorde.

Bij beide experimenten stijgt het aantal rode woordvolgordes tussen het eerste en het tweede leerjaar plots heel fel. We hebben gepoogd daar een verklaring voor te formuleren aan de hand van het didactisch leermateriaal en de boeken die kinderen in hun vrije tijd lezen, maar die veronderstelling moet zeker onderzocht worden aan de hand van uitvoerig onderzoek. We zouden toekomstige onderzoekers ook aanraden om alle reeds onderzochte leeftijdsgroepen opnieuw op te nemen in hun participantenpopulatie, om zo een allesomvattend resultaat te bekomen in plaats van gefragmenteerde deeltjes.

We waren ervan uitgegaan dat de onderzoeksmethode wel degelijk een belangrijke invloed uitoefende op de keuze tussen een rode en een groene woordvolgorde. De SRT is een experiment met weinig interactie, weinig productiedruk en een lage redactionele controle, waardoor we hier vooral rode woordvolgordes verwachtten. De Production Task (afbeeldingsmethode) is een experiment met veel interactie, een hoge productiedruk en een relatief hoge redactionele controle, waardoor we hier eerder veel groene woordvolgordes verwachtten, aangezien het spontaan taalgebruik betreft. Echter, tijdens beide experimenten hebben onze participanten meer rode dan groene woordvolgordes geproduceerd. Tijdens de SRT is alleszins al bevestigd dat de vier dimensies buitentalige factoren die besproken werden door De Sutter (2005) wel degelijk een invloed uitoefenen op de keuze van de participant tussen een rode dan wel een groene woordvolgorde.

We hadden voorspeld dat participanten over het algemeen de aangeboden woordvolgorde zouden herhalen en dat kunnen we bevestigen. Participanten herhaalden in 61% van de gevallen de aangeboden woordvolgorde correct. Echter, we hadden ook voorspeld dat er meer gewisseld zou worden van rood naar groen dan van groen naar rood en onze resultaten geven het tegenovergestelde aan. Aangezien Vlaanderen een ‘groene’ regio is, gingen we ervan uit dat kinderen meer rode woordvolgordes zouden omwisselen naar een woordvolgorde die frequenter voorkomt in hun talige input. We moeten echter concluderen dat de toegepaste methode (SRT) een grotere invloed uitoefent dan de regio waarvan de participanten afkomstig zijn.

Als we rekening houden met alle gegevens uit de statistische analyses en met de antwoorden die we geformuleerd hebben op de deelonderzoeksvragen, kunnen we wel degelijk stellen dat onze participanten een duidelijke voorkeur hebben voor de rode woordvolgorde. We moeten daarbij onze eerste veronderstelling weerleggen, want op basis van de onderzoeken van Desmet (2018), Van Eetvelde (2019), Staelens (2020) en Buysse (2020) waren wij ervan uitgegaan dat onze participanten een voorkeur zouden hebben voor de groene woordvolgorde. We zien echter in onze resultaten dat de rode woordvolgorde consequent meer geproduceerd wordt, ongeacht de toegepaste methode of de leeftijd, met uitzondering van de jongste leeftijdsgroep (6/7 jaar). Het geslacht gebruiken we niet als argument, aangezien het niet statistisch relevant is.

 

Download scriptie (2.18 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Gert De Sutter