Dansen op het slappe koord: de complexe problematiek van grensoverschrijdend gedrag in de professionele danssector

Matilde
Willemyns

Onder leiding van de #MeToo-beweging kwamen er verschillende wantoestanden rond grensoverschrijdend gedrag in de cultuursector aan het licht, met de open brief van dansers gericht aan Jan Fabre als een van de meest besproken gevallen. Aangezien dans per definitie een lichamelijk beroep is, verbaast het niet dat dans een extra kwetsbare groep vormt binnen de cultuursector.

Hoewel de MeToo-beweging al sinds 2017 actief ijvert voor betere omstandigheden in de cultuursector, blijkt deze problematiek nog steeds branded actueel. De professionele danssector bevindt zich namelijk in een bijzonder kwetsbare positie. Want hoe stel je grenzen in een job waarbij het lichaam hét instrument is? Om dit te beantwoordenwerd er met een kwalitatief onderzoek dieper ingegaan op hoe jonge vrouwelijke professionele dansers omgaan met situaties en gedragingen die mogelijks als grensoverschrijdend gezien kunnen worden. Aan de hand van elf diepte-interviews werd vervolgens de volgende onderzoeksvraag beantwoord: “Hoe stellen vrouwelijke dansers, in zowel de hedendaagse als de klassieke professionele danssector, hun grenzen op vanuit de complexe interactiestructuur in de danswereld?”.

Voor de geïnterviewde dansers kwamen de beschuldegingen aan het adres van Jan Fabre niet uit de lucht gevallen. Grensoverschrijdend gedrag in de professionele danssector is voor hen evident en alomtegenwoordig. De meeste van deze dansers geeft echter aan dat zij zelf nog geen grensoverschrijdend gedrag hebben ervaren of minimaliseerden wat ze misschien als grensoverschrijdend aanvoelden tot ‘niet zo dramatisch ofzo’. Er bestaat namelijk veel twijfel over wat grensoverschrijdend is in de dans omdat het ‘zo’n lichamelijk beroep is’.

Dit maakt de afweging van wat oké voelt en wat over hun persoonlijke grens gaat, heel wat complexer. Toch valt op dat zowel diegenen uit de hedendaagse als de klassieke danssector, een aantal duidelijke criteria voor ogen houden om hun eigen grenzen af te bakenen. Aan de hand van de context, frequentie, intentie en intensiteit van het gedrag gaan ze na of iets werkelijk grensoverschrijdend aanvoelt. Deze criteria blijken echter moeilijk toe te passen in de praktijk en hier worden verschillende oorzaken voor aangegeven:

 

De onvermijdelijke grijze zone

Zoals reeds besproken wijkt dansen ten eerste behoorlijk af van een normale job. Het lichaam is hét instrument van de danser. Bepaalde choreografische keuzes kunnen daardoor bijdragen aan een milieu waar persoonlijke grenzen sneller overschreden worden. Dit kan reiken van bepaalde aanrakingen die een dansbeweging vereist tot scènes die seksuele handelingen imiteren. Het is echter niet altijd duidelijk voor de dansers of de interesse voor seksualiteit in de choreografie louter behoort tot het ‘artistiek standpunt’ of ook gepaard gaat met ‘een persoonlijke voorkeur van de choreograaf’. Gecamoufleerd onder het mom van de dans kunnen anderen namelijk onopgemerkt profiteren van de intimiteit die dans vereist.

Toch kiezen dansers er vaak voor om uit te gaan van professionele intenties: “Ge moet gewoon die knop omdraaien en weten dat dat niets anders is dan gewoon een professionele aanraking”. Ze beschouwen de danszaal als ‘een grote witte doos’ waarin meer grenzen mogen overschreden worden dan in het dagelijkse leven. Zonder dergelijke professionele houding zou het namelijk onmogelijk zijn om dans te creëren. De ambiguïteit van de interacties in de danszaal blijkt dus onvermijdelijk en verhindert dansers om hun persoonlijke grenzen te bewaken.

 

De hiërarchie inherent aan danscreatie

Ten tweede benadrukken de dansers de machtsverhouding inherent aan de productie van dans. Dansers staan onder extern artistiek auteurschap: het lichaam staat in functie van de visie van de choreograaf. Ze kaarten uitvoerig aan hoe machteloos ze zich voelen omwille van deze structuur: “Ge voelt u gewoon altijd een beetje zo omdat dat uw choreograaf is en die betaalt mij om daar te staan dansen, dan kan ik moeilijk- allez ja, dan mag ik blij zijn dat ik hier ben”. Om hun ‘droomjob’ te kunnen blijven uitoefenen, voelen dansers zich dus genoodzaakt om de situatie te accepteren. Zo creëert deze machtsverhouding een milieu van quasi absolute volgzaamheid. De danser probeert aan elke mogelijke verwachting te voldoen: “Ge wilt gewoon zo uw best doen, want als ge het niet goed doet dan kan het later effect hebben”. Persoonlijke grenzen worden bewust genegeerd en opzijgeschoven om een ‘ware’ danser te zijn.

Dit wordt bovendien versterkt door de dansopleiding. Daar leren jonge dansers aan de hand van de sociale regels hoe ze zich moeten gedragen om als ‘ware’ dansers beschouwd te worden. Er wordt bijvoorbeeld aangeleerd om zich vooral niet te verzetten tegen hogere functies, zoals leerkrachten en choreografen, en bijgevolg eigen grenzen te minimaliseren.

 

De precariteit van een danscarrière

Ten derde is de vraag naar jobs van vrouwelijke dansers te groot voor het bestaande aanbod. Dit aanbodtekort bovenop de grote werkonzekerheid inherent aan het project- en contractsysteem van de professionele danssector kan leiden tot een zeer competitieve sfeer. Bijgevolg voelen dansers zich machteloos en zullen ze sneller ingaan op een voorstel uit gebrek aan andere keuzes, zelfs wanneer dit persoonlijke grenzen overschrijdt.

Dansers durven dus noch op voorhand noch achteraf hun grenzen aan te geven. Kortom, als ze de ervaring al als grensoverschrijdend beschouwen, zullen ze nog steeds grondig afwegen of de vele consequenties voor hun danscarrière het wel waard zijn. Deze afhankelijkheidspositie mondt uit in een zwijgcultuur, ofwel het ideale milieu voor machtsmisbruik: “Ge bent altijd vervangbaar, als ge een fout maakt dan zijn er nog 500 andere meisjes in een auditie die uw plek willen hebben, dus dan zwijgt iedereen gewoon maar.”

 

Dit alles gebeurt echter niet kritiekloos, dansers zijn zich wel degelijk bewust van de onrechtvaardigheden die ze ondergaan en de risico’s die ze lopen. Ze construeren daarentegen bewust een identiteit die hen in staat stelt om hiermee om te gaan en hun droomjob alsnog te kunnen blijven uitoefenen: “Als je niet zo gepassioneerd bent, kun je het ook niet volhouden omdat het zoveel vraagt en omdat het zo hard is”. De combinatie en wisselwerking van deze drie dynamieken, en de identiteitsconstructie ten gevolge hiervan, faciliteren tot slot de normalisering van grensoverschrijdend gedrag in de professionele danssector. Deze complexe problematiek vereist bijgevolg een genuanceerd beleid dat specifiek gericht is op de dynamieken binnen de professionele danssector.

Download scriptie (867.85 KB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2021
Promotor(en)
Dr. Mart Willekens (promotor), Dr. Annelies Van Assche (co-promotor)