Naar een inclusievere omgeving in de kleuterklas.

Eleonora
Tilkin-Franssens

Het M-decreet heeft voor grote veranderingen in het onderwijs gezorgd waar het veld nog niet klaar voor was.

Eén van die veranderingen betekende de start van de ondersteuningsnetwerken als inclusiemotor waarbij samen met de klasleerkracht, de school en de ouders gekeken wordt hoe een kind met extra noden kwalitatief onderwijs kan krijgen.

Vanuit verwachtingen van de maatschappij over het onderwijs is het voor klasleerkrachten en scholen niet gemakkelijk om op een andere manier naar kinderen te kijken.

De frustraties gaan voornamelijk over het zichtbare probleemgedrag dat kinderen laten zien. Dit gedrag heeft een onzichtbare reden en functie die niet meteen duidelijk is.

Gedragsverandering kan niet afgedwongen worden door enkel op het zichtbare gedrag te reageren, want dit verschuift het probleem. Om tot een echte verandering te komen is het belangrijk om het onderliggende probleem te begrijpen en de omgeving af te stemmen op de onderliggende noden van het kind en de leerkracht.

De rol van een ondersteuner is het onzichtbare zichtbaar en begrijpbaar maken van anderen zodat de verbinding versterkt wordt en er een inclusieve omgeving voor iedereen gecreëerd wordt.

Doelgroep: kleuterleerkrachten en hun ondersteuners

Dit praktijkonderzoek richt zich specifiek op de kinderen waar de klasleerkrachten moeilijker verbinding mee maken, de kinderen waarvan vermoed wordt dat ze autisme hebben.

Dit onderzoek richt zich niet enkel op de kinderen met autisme, maar op alle kinderen waarmee contactname moeilijker verloopt.

Veel frustraties liggen in het gevoel van de klasleerkrachten van geen grip op deze kinderen te hebben omdat ze geen band ervaren en hun gedrag niet begrijpen.

overprikkelde kleuter

Doel: van inzicht in de ontwikkeling van het jonge kind naar uitzicht en afstemming

Door in te zoomen op de ontwikkeling van jonge kinderen op het vlak van hechting, sociaal-emotioneel, sociaal-communicatief, taal en spel wordt er getracht om het zichtbare gedrag te kaderen binnen nog niet het impliciet verwachte niveau van ontwikkeling bereikt te hebben.

Vanuit dit inzicht op gedrag, wordt getracht om de wrijving tussen het ontwikkelingsstadium en de impliciete verwachtingen duidelijk te maken.

Hierdoor kunnen verwachten beter afgesteld worden op de effectieve noden van de klasleerkracht en de kleuter.

Door beter in te spelen op de noden, wordt er verwacht dat - in navolging van het onderzoek van CEGO - het welbevinden - goed voelen - en de betrokkenheid - motivatie - verhogen waardoor het kind tot leren kan komen en de leerkracht terug voldoening uit zijn/haar kerntaak kan halen.

Dit onderzoek bevat dan ook meerdere delen.

In eerste instantie worden er deelnemers gezocht die meer te weten willen komen over de ontwikkeling van het jonge kind en hoe deze fases zich uiten en wat er van de kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase kan verwacht worden. Aan deze deelnemers word de link tussen hechting, sociaal-emotionele ontwikkeling, sociaal-communicatieve ontwikkeling, taalontwikkeling en spelontwikkeling verduidelijkt.

Daarna wordt het onderzoek in twee luiken opgesplitst: in een exploratief gedeelte en een praktijkonderzoek

Voor het praktijkonderzoek wordt aan de deelnemers gevraagd om een kleuter waar ze moeilijk mee contact maken in te schalen in zijn/haar sociaal-communicatieve ontwikkeling (via de vragenlijst van Quill, 2000) en de beleving van de kleuter duidelijk te maken door de band in te schalen van leerkracht naar kleuter, kleuter naar leerkracht, kleuter naar andere kleuters en andere kleuters naar kleuter en de beleving van de kleuter van het klasgebeuren. Dit gebeurt via de screening van CEGO (Laevers, 2001).

Daarna wordt er aan de klasleerkracht gevraagd om een spelprogramma van twee weken uit te voeren met de kleuter dat bestaat uit 5 minuutjes per dag spelen twee weken lang.

Dit spelprogramma wordt verduidelijkt en uitgeschreven via de methodiek van TEACCH (University of North Carolina) en het spel zelf wordt ingeschaald op het laagste -sensopathische niveau - zodat alle kinderen kunnen deelnemen. Elk spel heeft een imitatie en gedeelde aandacht focus zodat de doelmatigheidsbeleving voor de leerkracht hoog is.

Na twee weken wordt de klasleerkracht opnieuw bevraagd over de beleving van de kleuter en kan het effect hiervan worden bestudeerd.

Voor het exploratief gedeelte wordt aan deelnemers gevraagd om een kleuter in te schalen op dezelfde manier.

Daarnaast wordt bevraagd in welke mate het inschalen helpt om beter inzicht te krijgen in het functioneren van de kleuter, om korte termijn doelen te bepalen en om een startpunt te verkrijgen om de omgeving aan te passen.

Als laatste wordt bevraagd over welke domeinen van de sociaal-communicatieve ontwikkeling van kleuters ze graag zouden willen bijleren en op welke manier.

Advies naar ondersteuners toe

Om uiteindelijk volgend advies naar de ondersteuners te te geven:

  1. De ondersteuner en klasleerkracht hebben een evenwaardige relatie waarin vertrouwen en kwetsbaarheid mogelijk zijn en de leerkracht open staat voor coaching en bijleren, zoals de methodiek van GOL(L)D aanraadt (De Schauwer, Van de Putte, 2018).
  2. De ondersteuner en de leerkracht schalen samen in wat de relaties naar en van de kleuter zijn en wat zijn beleving is van het klasgebeuren. Waardoor er meer zicht is op het klasgebeuren en eventueel beschermende factoren -zich goed voelen. (welbevinden in de vier relatievelden, Laevers, 2001).
  3. De ondersteuner ondersteunt de leerkracht in het expliciteren van impliciete verwachtingen en mogelijke stressoren die hieruit voortkomen (ijsbergdenken, McClelland).
  4. De ondersteuner ontdekt samen met de leerkracht op welk ontwikkelingsniveau de kleuter functioneert op sociaal-emotioneel, sociaal-communicatief, spel- en taalvlak.
  5. De ondersteuner en de leerkracht onderzoeken samen hoe de omgeving en de verwachtingen kunnen aangepast worden om beter tegemoet te komen aan de noden van de kleuter volgens de basiswaarden van TEACCH (University of North Carolina).
  6. De ondersteuner en de leerkracht bepalen samen aan welke deelvaardigheid eerst wordt gewerkt en bepalen samen een kortetermijndoel waarin zowel de context, de functie als de vorm worden vastgelegd zoals uitgeschreven staat in het domein van communicatie binnen de methodiek van TEACCH (University of North-Carolina).
  7. De ondersteuner onderzoekt samen met de leerkracht hoe de interventie op een haalbare manier door de klasleerkracht elke dag kan worden ingepland en uitgevoerd volgens de methodiek van handelingsgericht werken (Pameijer, Van Beukering, 2015).

Slot

Dus van inzicht naar uitzicht wordt er op deze manier hopelijk een inclusievere omgeving voor iedereen gecreëerd.

© Eleonora Tilkin-Franssens

Download scriptie (1.83 MB)
Universiteit of Hogeschool
AP Hogeschool Antwerpen
Thesis jaar
2022
Promotor(en)
Sigrid Vangoidsenhoven & Hilde Buvé