‘Spellingcontrole’ bij leerkrachten secundair onderwijs. Analyse van de resultaten op het AT-GSN dictee

Jolien
Vandecasteele

‘Spellingcontrole’ bij leerkrachten secundair onderwijs

‘18-jarigen spellen slechter dan 12-jarigen’ (De redactie 2011), ‘Ze kunnen niet meer spellen’ (Nederlandse Taalunie 2011). Het zijn maar enkele titels van de vele artikels of reportages die af en toe in de media verschijnen. Ondanks de ingebouwde spellingcontrole op onze computer, waardoor teksten amper nog worden nagelezen op spelfouten, en het frequente gebruik van SMS- en MSN-taal blijft het foutloos spellen immers een zeer belangrijke vaardigheid waaraan nog steeds heel wat belang wordt gehecht.

De spellingvaardigheid van leerlingen uit het secundair onderwijs en studenten uit het hoger onderwijs maakte in het verleden al vaak onderwerp uit van uitgebreide onderzoeken. Daarom werd in deze scriptie nagegaan hoe goed volwassenen, die de jongeren vaak verwijten niet meer correct te kunnen spellen, de spellingregels beheersen. Aangezien dit een enorm brede doelgroep is, werd deze beperkt tot de leerkrachten secundair onderwijs. Van deze volwassenen wordt immers verwacht dat ze door hun voorbeeldfunctie een goede beheersing hebben van de spellingregels om hun kennis door te kunnen geven aan de jongeren.

In ons onderzoek zijn we ten eerste nagegaan hoeveel spelfouten de leerkrachten gemiddeld maken op het AT-GSN (Algemene Toets gevorderde spelling van het Nederlands) dictee en welke soort fouten gemaakt worden. In de tweede onderzoeksvraag onderzochten we het verschil tussen de verschillende ‘types’ leerkrachten. Hierin hebben we het verschil in soort en aantal fouten tussen de leerkrachten ‘Nederlands’, ‘Taal’ (niet-Nederlands), ‘Niet-taal’ en ‘Praktijk’ bestudeerd. Onderzoeksvraag drie peilde naar het verschil in spellingvaardigheid tussen mannen en vrouwen, terwijl de laatste onderzoeksvraag naging of het verschil in leeftijd significant is of niet.

Uit het onderzoek bleek dat de leerkrachten secundair onderwijs gemiddeld 13,03 fouten maken met een standaarddeviatie van 8,03. Zoals in de hypothese werd voorspeld, schreven de leerkrachten significant minder spelfouten dan de studenten hoger onderwijs die gemiddeld 20,48 fouten maakten, met een standaarddeviatie van 8,82. De meeste fouten werden gemaakt tegen de zogenaamde ‘regelwoorden’, woorden die gespeld worden door het toepassen van specifieke regels. Verder hadden ze de meeste problemen met de ‘weetwoorden’, woorden waarvan je het woordbeeld moet onthouden of inprenten, en de ‘basiswoorden’. Wat de specifieke fouten binnen de hoofdcategorieën betreft, maakte onze doelgroep de meeste fouten tegen de meest gecompliceerde regels van de Nederlandse orthografie (samenstellingen, trema, liggend streepje, etc.) en tegen de woorden die worden ontleend aan andere talen, zoals fouten in vreemde woorden en de Engelse werkwoorden.

Uit de tweede onderzoeksvraag bleek dat de taalleerkrachten zowel op het algemeen gemiddelde als op de verschillende hoofdcategorieën significant beter scoorden dan de leerkrachten die een niet-taalvak of een praktijkvak onderwijzen. Tegen de verwachtingen in moeten we wel besluiten dat er tussen de leerkrachten ‘Nederlands’ en de leerkrachten ‘Taal’ enkel een significant verschil kon gevonden worden in het aantal fouten tegen de regelcategorieën. Op de andere hoofdcategorieën was het kleine verschil in het voordeel van de leerkrachten ‘Nederlands’ niet significant. Na de analyse van de subcategorieën konden we opmerken dat de verschillende groepen leerkrachten niet echt andere fouten maakten.  

Uit de derde onderzoeksvraag, die naging of vrouwelijke leerkrachten significant beter scoren dan mannelijke leerkrachten, bleek dat het geslacht geen significante invloed heeft op de spellingprestaties. We konden enkel vaststellen dat de vrouwen op alle categorieën net iets beter scoorden dan de mannen, maar na het uitvoeren van de lineaire regressie-analyse werd duidelijk dat dit verschil niet significant was. Net als het geslacht, had ook de leeftijd van de proefpersonen geen invloed op hun spellingvaardigheid. Oudere leerkrachten spellen dus niet significant beter dan hun jongere collega’s.

Uit dit alles konden we dus besluiten dat enkel de categorie waartoe de leerkracht behoort een invloed heeft op zijn spellingvaardigheid. Leerkrachten ‘Taal’ scoren significant beter dan hun collega’s die een niet-taalvak onderwijzen, die het op hun beurt beter doen dan de praktijkleerkrachten. De leeftijd van de proefpersoon en het geslacht spelen geen enkele rol.

Ten slotte werd nog nagegaan of de jongere leerkrachten de spellingwijze van de woorden, die sinds de spellingverandering van 1995 op een andere manier worden gespeld, beter beheersen dan hun oudere collega’s. Wat het woord West-Vlaamse betreft kunnen we besluiten dat de jongere leerkrachten significant beter scoren dan hun collega’s die ouder zijn dan 30 jaar. De leerkrachten ouder dan 50 jaar bevinden zich tussen deze beide groepen. Hoogstwaarschijnlijk zijn deze leerkrachten via hun kinderen in contact gekomen met de nieuwe spellingregels, maar heeft de manier waarop ze het vroeger geleerd hebben toch nog een invloed op de manier waarop ze het woord spellen. Het woord zo-even werd enkel significant slechter gespeld door de veertigers. Hier kan niet echt een duidelijke verklaring voor gevonden worden. 

Dit onderzoek beoogde vooral een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de spellingvaardigheid van volwassenen. Uit literatuurstudie bleek immers dat men vooral de spellingbeheersing van leerlingen secundair onderwijs en studenten hoger onderwijs test en onderzoekt. Natuurlijk kunnen deze resultaten geen representatie zijn van alle leerkrachten secundair onderwijs, maar het kan een eerste verkenning zijn van dit nog redelijk onbekende terrein. 

Download scriptie (1.25 MB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2013