The Weak Whorfian Hypothesis with regard to Gender Categorisation

Laura
Vandewynckel

Zo Gebekt, Zo Gedacht

De rol van taalverscheidenheid in de menselijke ervaring

 

Mensen hebben een natuurlijke neiging om alles in de wereld in stukjes te hakken en over vakken te verdelen. Het menselijk lichaam bijvoorbeeld bestaat uit hoofd, romp en ledematen. Onder de ledematen heb je armen en benen. Het been omvat bovenbeen, knie, onderbeen en voet. Of op een abstracter niveau: de wereld valt uiteen in mannelijk en vrouwelijk. Mannelijk is wat sterk, zwaar, hard, hoekig, enz. is, vrouwelijk roept daarentegen het idee op van licht, gevoelvol, rond, enz.               De wereld wordt mentaal herschapen tot een reuzenkabinet met schuifjes en onderschuifjes met daarin grote en kleine stukken realiteit, waarmee de mens naar hartelust kan puzzelen. Deze kabinetkast, in wetenschappelijke termen het ‘conceptueel systeem’ genoemd, maakt het mogelijk de wereld mentaal overzichtelijk te maken, maar ook bespreekbaar te maken. Niets laat de mens immers onbenoemd. Bij de manier waarop hij mentaal aan de wereld vorm geeft, speelt de taal een belangwekkende rol. Althans, zo beweerde Benjamin Lee Whorf (1956: 213): ‘we dissect nature along lines laid down by our own native language.’ Deze bewering geldt als de kerngedachte van het ‘linguïstisch relativiteitsprincipe’, later ook als Sapir-Whorf-hypothese aangeduid.

               Whorfs hypothese stelt dat sprekers van verschillende talen een verschillende manier van denken hebben. De categorieën van uw taal hebben met andere woorden een impact op de manier waarop u de wereld mentaal categoriseert. Daarmee gaat hij resoluut in tegen de universalistische visie, die sinds de Griekse oudheid opgeld maakte. De aanhanger van deze opvatting, die Whorf spottend ‘Mr. Everyman, the old school logician’ noemt, beweert dat het denken en mentale categorisatie universeel zijn en de taal slechts een secundair benoemingssysteem is van niet-talige, mentale categorieën die ofwel aangeboren, ofwel een getrouwe afspiegeling van de omringende wereld zijn.

               Naargelang de interpretatie ervan, bestaan er verschillende versies van de hypothese. Terwijl de ‘strong Whorfian hypothesis’, die stelt dat de taal het denken determineert, vandaag op veel scepsis stuit, onderschrijft huidig onderzoek in groeiende mate de geldigheid van de meer genuanceerde ‘weak Whorfian hypothesis’, die stelt dat de taal de perceptie beïnvloedt. Het onderzoek uitgevoerd in de masterscriptie heeft tot doel de ‘zwakke versie’ van Whorfs hypothese op zijn geldigheid te testen met betrekking tot categorisatie van geslachten. Er werd onderzocht of de mate waarin een taal doordrongen is van grammaticaal genus correleert met de mentale categorisatie van geslacht. Met behulp van een online psycholinguïstisch experiment werd nagegaan of sprekers van vier talen met verschillende genusmarkering (Arabisch, Frans, Engels en Nederlands) op verschillende wijze geslacht toewijzen aan referenten zonder natuurlijk geslacht, meer bepaald objecten en dieren waarbij er geen cues naar biologisch geslacht zijn.

               Indien de link tussen item en biologisch geslacht afwezig is, kan men zich afvragen wat het dan precies is dat mensen ertoe aanzet om ‘geslachtsloze’ dingen en dieren te classificeren als mannelijk of vrouwelijk. Wordt het lidmaatschap tot een van beide categorieën gemotiveerd door niet-talige culturele factoren of is het, zoals Whorf geloofde, de grammaticale categorie van het woord die de perceptuele categorisatie bepaalt?

               Om goed dit onderscheid te kunnen maken tussen de factor taal en cultuur werd een begrippenapparaat aangelegd. Sprekers van ‘gender loaded languages’ (b.v. Frans en Arabisch) hebben kennis van het ‘grammaticaal genus’. Dit wil zeggen dat in hun taal een grammaticaal genussysteem aanwezig is dat zichtbaar is in de vorm van woorden of de constructie van zinnen. Sprekers van ‘onsystematische talen’ daarentegen (b.v. Engels en Nederlands) kennen geen systematisch genussysteem. Ze wijzen een item dus niet systematisch een grammaticaal genus toe, maar ze beschikken zoals iedereen uiteraard wel over de kennis van het ‘conceptueel geslacht’. Dit laatste begrip duidt op de geslachtscategorie waaraan een bepaald object wordt toegewezen op basis van extratalige of ‘encyclopedische’ kennis. Aangezien sprekers van ‘gender loaded languages’ zowel over kennis van grammaticaal genus als conceptueel geslacht beschikken, dringt de vraag zich op welke informatiebron doorslaggevend is bij de categorisatie van items zonder natuurlijk geslacht. Een tweede vraag is of de keuze van een bepaalde informatiebron (talige dan wel culturele informatie) afhangt van de aard van de items. Zo kan worden verwacht dat hoe clichématiger de associatie van een item met een geslacht is, hoe sterker de culturele informatiebron een rol zal spelen. Een laatste vraag is of het hebben van een grammaticaal genussysteem het kiezen van een bepaald geslacht vergemakkelijkt in termen van reactiesnelheid. De reactietijd is een kwantitatieve indicator voor de inspanning die een bepaalde mentale handeling vergt.

Als antwoord op de eerste vraag toonden de resultaten van het onderzoek aan dat sprekers van de ‘gender loaded languages’ zich bij de keuze van het geslacht significant meer door het ‘grammaticale genus’ dan door de categorie ‘conceptueel geslacht’ laten leiden dan sprekers van ‘onsystematische talen’, waar de categorisatie louter gebeurt op basis van ‘conceptueel geslacht’. Hiermee werd de ‘zwakke versie’ van Whorfs hypothese gestaafd: de Franse en Arabische taalstructuur heeft een duidelijk effect op het categoriseren door de sprekers, dat bijgevolg significant verschilt van de Engelse en Nederlandstalige manier van categoriseren. 

De resultaten leverden ook bewijs voor specificaties van linguïstisch relativisme, zoals aangekaart in de tweede en derde vraag. Vooreerst werd aangetoond dat linguïstische relativiteit omgekeerd evenredig is met prototypicaliteit. Hoe minder prototypisch (d.i. clichématig de associatie van het item met een geslacht), hoe vaker een beroep wordt gedaan op de kennis van het grammaticaal geslacht, dus hoe groter het linguïstische effect op de categorisatie van het geslacht. De geslachtsstereotype keukenschort associeert 90 procent van de testpersonen met vrouwelijkheid. Als een gevolg hiervan liet slechts 25 procent van de Franstalige sprekers zich door het grammaticaal geslacht van ‘un tablier’ leiden.

Daarnaast bleek reactietijd in nauw verband te staan met enerzijds het aantal kennisbronnen beschikbaar voor de spreker en anderzijds de mate waarin deze bronnen tegensprekelijke of parallelle informatie leveren. De reactietijd was over het algemeen hoger bij de sprekers van ‘gender loaded languages’, aangezien ze twee informatiebronnen te raadplegen hebben. Wanneer deze informatiebronnen elkaar tegenspreken (bv. une voiture: grammaticaal vrouwelijk, conceptueel mannelijk) bleken de reactietijden het hoogst.

Whorfs hypothese is belangrijk omdat zij inzicht biedt in het pluralistische karakter van menselijke ervaring. Met haar respect voor talige en mentale diversiteit en creativiteit staat ze in schril contrast met het universalisme dat zweert bij één algemeen menselijke zijnswijze die onderhevig is aan één door wetenschap te achterhalen natuurwet: ‘Only if we envisage our language as merely one ‘local, parochial species’ amidst many others, just ‘one constellation in a galactic ex­panse’, our mind can be freed from its arrogance and opened to true curio­sity and mutual respect’ (Whorf. Language, Thought, and Reality, 1956: 218, 247). Een inzicht dat in het licht van de huidige Belgische communautaire problematiek en migratiepolitiek best in het achterhoofd wordt gehouden.