Kwaliteit en betrouwbaarheid bij online informatiesystemen - Een statistisch-wijsgerige analyse

Koen
De Couck

De manier waarop we op zoek gaan naar informatie, is in de laatste tien jaar behoorlijk veranderd. Vroeger waren er de eindeloze boekenrekken in de bibliotheek met steekkaarten en  fichebakken. Tegenwoordig is er het internet, met sites als Google en Wikipedia. Meer en meer moeten leerkrachten hun leerlingen nu aanmoedigen om nog eens een boek ter hand te nemen of  “het niet allemaal van Wikipedia af te schrijven”. Het gemak waarmee informatie te kopieren-en-plakken valt, lijkt een soort luiheid in de hand te werken. Letten onze jongeren wel nog op waar ze hun informatie vandaan halen? Geloven ze zomaar alles dat op het internet staat? Wat is de rol van de leerkracht hierbij?

In het kader van zijn scriptie wijsbegeerte maakte Koen de Couck (Universiteit Gent) een studie over wat webinformatie kwaliteitsvol en betrouwbaar maakt. Hij ging eveneens het webgedrag na van achthonderd Vlaamse twaalf- en zestienjarigen en de mate waarin ze kritisch nadachten bij de verschillende informatie die ze vonden op internet. Kritisch denken valt binnen de zogenaamde ‘vakoverschrijdende eindtermen’ van het Vlaams secundair onderwijs. Met de recente herziening van die eindtermen voor het schooljaar 2010-2011 wordt die rol van kritisch denken zelfs nog sterker benadrukt.

De resultaten zijn opmerkelijk. Wanneer hen gevraagd wordt informatie op te zoeken geven vrijwel alle ondervraagde jongeren aan uitsluitend Google of Wikipedia te gebruiken. Gebruiken ze een zoekmachine, dan is dit in 90-97% van de gevallen Google. Gebruiken ze geen zoekmachine, dan is dit omdat ze rechtstreeks doorsurfen naar Wikipedia. Het onderzoek toont dat het gedrag van jongeren daarbij geleid wordt door een strategie van de minste weerstand: snelle informatie wordt verkozen boven kwalitatieve, gespecialiseerde of betrouwbare informatie. De jongeren maken het zich ook taalkundig gemakkelijk: de Nederlandse Wikipedia is 4 à 5 keer zo waarschijnlijk om gebruikt te worden als de Engelse. Nochtans bevat de Nederlandse Wikipedia maar half zoveel kwaliteitsvolle artikels (afgemeten aan het aantal ‘Featured Articles’) als zijn Engelse tegenhanger. Dit bleek te gelden voor zowel twaalf- als zestienjarigen, wat tot een belangrijke conclusie leidt: het webgedrag van onze jongeren ontstaat al op een zeer vroege leeftijd en blijft bewaard doorheen de eerste vier jaren van het secundair onderwijs. Noch de lessen Engels of Informatica leken daar een impact op te hebben. Ook de specifieke onderwijsstroming (ASO, TSO, KSO of BSO) bleek weinig uit te maken, wellicht doordat het webgedrag ontstaat voordat zo’n opdeling plaatsvindt.

Slim gebruik van Wikipedia

Er bestaat nogal wat controverse onder leerkrachten in hoeverre leerlingen zich op Wikipedia mogen beroepen. Sommigen gaan zover als de site voor hun vak volledig te verbieden. Koen De Coucks scriptie pleit daarentegen voor het begeleiden van leerlingen om hun al bestaande zoekgedrag ‘slimmer’ te maken. De fout die leerkrachten (en leerlingen) vaak begaan, zo argumenteert hij, ligt in het feit dat Wikipedia als één coherente bron wordt gezien. In werkelijkheid werken miljoenen mensen mee aan de verschillende artikels en honderden redacteurs aan elk artikel afzonderlijk. De mate waarin bepaalde artikels opgevolgd worden bepaald hoe nauwkeurig het is. Een onderzoek van het vakblad Nature uit 2005 toont daarnaast aan dat Wikipedia even betrouwbaar zou zijn als de prestigieuze Encyclopaedia Britannica, voor sommige onderwerpen alleszins. Het komt er dus op aan leerlingen te trainen om ‘goeie’ artikels te onderscheiden van artikels waar duidelijk een reukje aan zit.

Kritisch denken

Gelooft deze Google-Wikipedia generatie van jongeren ook alles wat ze op internet leest? Dit was de tweede vraag die de scriptie wou beantwoorden. Om dit te testen werd een proef opgesteld van 80 controversiële onderwerpen, waarvan vervolgens de Engelse en Nederlandse wikipedia-artikels werden opgevraagd en geanalyseerd op kwaliteit. De artikels gingen over onderwerpen zoals bijvoorbeeld de ‘Bermudadriehoek’, ‘pendelen’ en ‘graancirkels’. Uiteindelijk werden drie onderwerpen geselecteerd die respectievelijk van hoge kwaliteit, lage kwaliteit of een soort buitenbeentje waren. Deze onderwerpen waren: ‘Maanlandingscomplot’, ‘Materialisatie’ (= het verschijnen van geesten en voorwerpen) en ‘Astrologie’.

Vervolgens werd aan leerlingen gevraagd over elk onderwerp informatie te gaan opzoeken op internet, alsof ze hierover een spreekbeurt zouden geven. Vervolgens werd aan de hand van een aantal stellingen gepeild hoe kritisch deze informatie leerlingen had gemaakt tegenover het onderwerp.

Weinig verrassend bleken de meningen van leerlingen verdeeld. De meesten twijfelden. Wat echter opviel, was dat bij het hoogkwalitatieve onderwerp ‘maanlandingscomplot’ (en enkel hierbij) leerlingen overtuigd die mogelijkheid afwezen. Dit bleek zo te zijn voor zowel de twaalfjarigen als de zestienjarigen en voor elk van de vier onderwijsstromen. Hoewel ze niet in staat leken de ‘slechte’ informatie te herkennen, herkenden leerlingen unaniem wel de hoogkwalitatieve informatie. Opvallend genoeg deden ook twaalfjarigen dit al, een groep die vaak als ‘te jong’ wordt gezien voor kritisch denken.

De studie ging ook de effecten na van geslacht, leeftijd en scholing. De resultaten zijn eerder complex: noch geslacht, noch leeftijd op zich lijken een rol te spelen bij kritisch denken. Wanneer men echter kijkt binnen de verschillende onderwijsstromen (ASO, TSO, BSO en KSO) dan treft men richtingspecifieke denkpatronen aan die zich ondermeer vertalen in geslachts- en leeftijdsverschillen. Jongens uit ASO en TSO waren veel meer geneigd dan de meisjes om astrologie af te doen als bijgeloof bijvoorbeeld.

De studie bood ook bewijs voor het openbloeien van een prille, algemene kritische houding bij de jongeren. Twaalfjarigen gingen onderwerp per onderwerp te werk, de zestienjarigen vertoonden daarentegen de eerste tekenen van een overkoepelende kritiek. Ze werden ook consistenter in hun antwoorden.

Conclusie

Met zijn scriptie toonde Koen De Couck het belang aan van een vroege opvolging van het webgedrag bij jongeren. Niet alleen ICT-competenties zijn daarbij belangrijk, maar ook het verantwoord uitkiezen van websites en zoekmethoden. Hij pleit daarnaast voor verdere evaluaties van het kritisch denken bij jongeren. We zien het kritisch denken tijdens het secundair ook evolueren: de leerkracht verdient daarbij zeker de nodige lof. Toch zou er meer moeite moeten gedaan worden om de verschillende onderwijsstromen op één lijn te krijgen. Kritisch denken is als doelstelling dezelfde voor al deze leerlingen. Er moet daarom voldoende en doordacht geïnvesteerd worden in het volledige secundair, zodat elke leerling dezelfde kansen krijgt. Feedback over de mate waarin ook deze eindterm gerealiseerd wordt, is daarvoor cruciaal.

 

Download scriptie (3.22 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Gent
Thesis jaar
2010