Neurale netwerken betrokken bij religie, moraliteit en spiritualiteit

Kris
Verburgh

Waarom geloven mensen? Omdat ze troost nodig hebben? Omdat ze dingen willen verklaren? Dat zijn geen juiste antwoorden, gezien het vermogen om te geloven eerst moet ontstaan, om het dan pas als troost of verklaring te kunnen aanwenden.

Als we kijken naar de structuur van onze hersenen, en de miljoenen jaren evolutie die de mens achter de rug heeft, dan zien we enkele interessante neurologische mechanismen die de kiemen van het geloof zaaien.

  Onze voorouders leefden gedurende miljoenen jaren in hechte groepen, en ontwikkelden hiervoor speciale cognitieve vermogens. Zoals Theory of Mind (ToM). ToM stelde onze voorouders in staat om continu de intenties van hun groepsgenoten in te schatten en te raden: 'Wat is hij van plan?', 'Is hij te vertrouwen', 'Vinden ze me wel leuk?'.

   Het probleem (of het geluk) van onze soort is dat de hersengebieden die zorgen voor ToM in overdrive staan. Daardoor gaan we niet enkel intenties en bedoelingen toeschrijven aan soortgenoten, maar ook aan levensloze zaken. Wanneer we kwaad zijn op onze pc, dan roepen we wel eens dat 'hij niet wil werken!', alsof computers een wil hebben en mannelijk zijn. Sommigen geven het ding zelfs een mep, in de kortstondige waan dat computers pijn kunnen voelen. We zeggen dat planten 'niet willen groeien', of  dat het 'niet wil regenen', alsof planten en het weer een wil hebben. 

Het was aldus een kleine stap voor onze voorouders om van het bezielde weer met zijn schijnbare intenties tot het idee van weergoden te komen. Hetzelfde gold voor woudgeesten, riviergoden en zonnegoden. Door ToM lijkt de wereld vol met intenties en bedoelingen te zitten; de hele natuur lijkt bezield. Hetzelfde kan gelden voor het hele heelal. De oerknal kon toch niet zomaar gebeuren, zonder reden?

Neurowetenschappers ontdekten dat de hersengebieden die instaan voor ToM ook een rol spelen bij spirituele ervaringen. Een sonde geimplanteerd in een bepaald ToM-hersengebied wekt out-of-body experiences op. Elke keer wanneer de sonde ingeschakeld wordt, ervaart de patient zijn lichaam een halve meter achter zich.

Wanneer men iets verder van dat gebied stimuleert, kan men zijn eigen lichaam zien liggen vanuit vogelperspectief. Autoscopie heet dat, en het biedt altijd wel interessante gespreksstof: 'Ik zag mezelf op de operatietafel liggen. Het was alsof mijn geest mijn lichaam had verlaten en boven de operatietafel zweefde'.

   Voor mijn thesisonderzoek heb ik een uitgebreide literatuurstudie verricht. Artikels zowel over evolutionaire oorzaken van religieus gedrag, als beeldvormingsonderzoek (fMRI, PET, …) werden bestudeerd en vergeleken, om zo bepaalde terugkerende patronen te vinden. Via deze literatuurstudie heb ik een nieuw model opgesteld dat menselijk religieus gedrag wil verklaren.

   In dit model staat zelfbewustzijn centraal (het ‘ik-besef’). Zelfbewustzijn stelt mensen in staat om zichzelf van de ander te onderscheiden, wat van belang is bij moraliteit (men kan zich pas in de pijn en intenties van anderen inleven wanneer men het verschil kan maken tussen de ander en zichzelf). Mensen zijn gespecialiseerd in het inschatten van intenties van anderen, wat men theory of mind noemt (ToM, zie boven), een belangrijk moreel vermogen is. Bij de mens werken de ToM modules aldus in overdrive, zodat men ook intenties gaat toeschrijven aan zielloze zaken, zoals de natuur (woudgeesten), rivieren (riviergoden) of de kosmos in zijn geheel. Zo kan ons besef van bezieling van de wereld ontstaan en uiteindelijk ons godsbesef. Zelfbewustzijn en moraliteit, ToM en hyperactive agency detection spelen zo een belangrijke rol in het ontstaan van religieuze gedachten.

   In mijn model wordt een verschil gemaakt tussen religie en spiritualiteit. Spiritualiteit definieer ik als een toestand waarbij het ‘zelf’ gescheiden wordt van de eigen lichamelijke sensaties of de omgeving (zoals in depersonalisatie en derealisatie) of als een toestand waarbij het ‘zelf’ van de persoon veranderd of verstoord is, waardoor men bijvoorbeeld een andere aanwezigheid kan voelen (een ‘ander zelf), of het gevoel krijgt dat het lichaamsbeeld oplost en versmelt met iets groter dan zichzelf, zoals bij meditatie. Deze spirituele ervaringen zullen sommige mensen interpreteren als religieuze ervaringen. Een voorbeeld: als men mediteert, beweegt men zich niet en sluit men meestal de ogen. Hierdoor bereikt minder visuele en ‘bewegings’informatie de pariëtale cortex, waar ondermeer het lichaamszelfbeeld wordt gecreëerd. Hierdoor is de pariëtale cortex minder actief, waardoor het lichaamsbeeld kan vervagen en men de indruk krijgt dat het lichaam oplost of versmelt met de omgeving. Sommige mensen gaan deze spirituele ervaring als een religieuze ervaring interpreteren (ze beschrijven bv. hoe ze via meditatie versmelten met ‘god’)

   Buiten spirituele ervaringen en moreel gedrag, is cognitie ook een causatieve factor voor religieus gedrag en religieuze gedachten. Cognitieve factoren, zoals confirmation bias, teleologisch denken, minimally counterintuitive worlds of zelfs temporale epilepsie zijn cognitieve processen die kunnen leiden tot religie.

De naam van dit model is het CMSS model, dat staat voor cognition, morality, spirituality en self-consciousness.

  In welk opzicht zou het CMSS model vernieuwend kunnen zijn? Er is heel wat neuropsychologische literatuur verschenen die religieus gedrag wil verklaren. Elke onderzoeker benadert  hierbij religie echter vanuit zijn eigen invalshoek. De ene onderzoeker beschouwt religie vooral als een cognitief proces, de andere legt meer de nadruk op de rol van moraliteit in religie, terwijl de andere zich vooral focust op spirituele ervaringen. Een overkoepelend model voor religie bestaat momenteel nog niet. Ik heb daarom getracht een dergelijk model op te stellen dat religieus gedrag wil verklaren en dat hierbij zowel met moraliteit, spiritualiteit als cognitie rekening houdt. Hierbij maak ik een verschil tussen religie en spiritualiteit, iets wat weinig onderzoekers doen en tracht ik om spiritualiteit wetenschappelijk te definiëren. Tot nu toe zijn alle definities van spiritualiteit beschrijvend, terwijl ik spiritualiteit definieer als veranderingen in het zelfbewustzijn/lichaamsbeeld (zie boven). Zo is het mogelijk dat een atheïstische, niet religieuze boeddhistische monnik die mediteert toch spiritueel kan zijn en is het mogelijk dat een religieuze kerkganger die vooral naar de kerk gaat om vrienden te ontmoeten (moraliteit) en omdat hij god als een goede oplossing beschouwt voor zijn levensbeschouwelijke vragen (cognitie), helemaal niet spiritueel is. In dit model worden buiten de vier pijlers die leiden tot religie, ook de neurale netwerken in kaart gebracht die een rol spelen bij moraliteit, spiritualiteit en zelfbesef. Hierbij ziet men dat deze neurale netwerken in grote mate met elkaar overlappen. Sommige neurale netwerken betrokken bij bijvoorbeeld zelfbewustzijn zijn ook betrokken bij moraliteit en spiritualiteit. 

   Wat de neurotheologie alleszins aantoont, is dat een god spot in de hersenen niet bestaat. Het is beter om te spreken van een god-netwerk, waarbij verschillende hersengebieden instaan voor spirituele ervaringen of de menselijke neiging tot geloof.

En natuurlijk blijft de vraag: heeft god onze hersenen zo gemaakt dat we hem kunnen ervaren, of zijn onze religieuze ervaringen slechts een evolutionaire uitwas van onze hersenen die zo sociaal zijn dat ze uit eigen initiatief onzichtbare wezens creëren?

Download scriptie (1.31 MB)
Universiteit of Hogeschool
Universiteit Antwerpen
Thesis jaar
2011