Een gladgeschoren Marx in de handen van Gilles Deleuze

Steven
Vanackere

 

Een gladgeschoren Marx in de handen van Gilles Deleuze

In het jaar van zijn overlijden zei de invloedrijke Franse filosoof Gilles Deleuze (1925-1995) dat zijn volgende boek Grandeur de Marx zou heten. Dat boek kwam er nooit. Met deze masterproef wilde ik dieper doordringen in Deleuzes filosofie, door middel van een experimentele vraag: wat zou Deleuze met de gedachten van Karl Marx (1818-1883) hebben aangevangen? Ontmoetingen met grote denkers waren voor Deleuze immers geen gedweeë herhalingen, maar wel een gelegenheid tot het mobiliseren van het eigen denken. Kon hij daarmee andermans intuïties vers leven inblazen, des te beter, maar het ging hem in de filosofie vooral over de problemen die de filosoof zelf obsederen.

De eerste verkenning van filosofische snijpunten tussen beide denkers gebeurt met verwijzing naar de impact van Spinoza en Nietzsche op Deleuzes denken. Daarbij komen vooral het materialisme, het belang van de immanentie en de afwijzing van de dialectiek aan bod. Ze bieden een eerste kans tot ontmoeting tussen Deleuze en Marx.

Maar de hoofdmoot van de aandacht gaat naar L’anti-Œdipe, het spraakmakende werk dat Deleuze samen met zijn vriend Félix Guattari, psychoanalist en politiek activist, schreef. De ondertitel ervan (zoals van het vervolg Mille plateaux) luidt niet toevallig Kapitalisme en schizofrenie. Marx begreep als geen ander dat het kapitalisme tot stand was gekomen op twee grote breuklijnen, door het op elkaar inhaken van twee historische vormen van “decodering”: deze van het kapitaal en deze van arbeiders die enkel hun spierkracht konden verhuren. Deleuze stelt dat het kapitalisme – volstrekt anders dan de primitieve en despotische systemen die eraan voorafgingen – er een schizofreen genoegen in schept om deze decoderingen niet alleen te laten bestaan, maar er via een axiomatiek van het geld talloze nieuwe decoderingen op te laten volgen.

Het verzet hiertegen moet voor Deleuze altijd een minoritair karakter hebben. Welke revolutionaire rol kan de filosofie hierin spelen? Met deze vraag belandt Deleuzes filosofie, die altijd ook een metafysica bleef, op het kruispunt van de ethiek en de politiek. Deleuze noemt de schaamte (la honte d’être un homme) één van de krachtigste motieven van de filosofie. Tegelijk wil hij komaf maken met het systeem van het oordeel. Maar welk soort gevecht kan een mens nog leveren met wat beschamend is, als er geen oordeel meer aan te pas mag komen? Hoe kan hij met enige kans strijd voeren tegen de kapitalistische machine, die zo cynisch is dat ze niet eens voor een ideologie kan doorgaan?


Download scriptie (711.11 KB)
Universiteit of Hogeschool
KU Leuven
Thesis jaar
2015